Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/9

Deze pagina is proefgelezen

— 7 —

En ’s Grijzaarts graauwend hair langs hals en schouders vloeien.
De Lof van Kolgars zoon is ’t voorwerp van zijn lied,
De vriend van Kuthullijn, die Gormoos strand gebiedt!
« Wat wordt ge, ô Konnal, thands geslingerd op de stroomen!
» Heel ’t Zuiden voegt zich saam, om Kormak op te komen.
» De stormwind geeselt u op ’t ongestuime meir,
» En duldt uw aankomst niet by ’t u verbeidend heir.
» Maar Kormak is in staat den vijand af te wachten,
» Want Zemoos dappre zoon verleent hem moed en krachten.
» Hy, aller krijgren schrik, en onweêrstaanbre Held,
» Hy strijdt voor Kormaks zaak en trotst hun Krijgsgeweld. »

Dus zong de grijze Held wen een van ’s vijands zonen
Zich in den Bardendosch aan ’t vierend heir kwam toonen.
Hy wierp een speer ter aard’ met afgebroken staal.
Hy kwam uit Torlaths naam, en voerde Torlaths taal.
Hy, Torlath, strijdbaar Hoofd van Legoos zwarte baren!
ô Jongling, ’k zie de dood onzichtbaar om u waren.
Hoe kort nog zwaait uw arm de forsche Legerspeer!

De wakkre Kuthullijn biedt hem de plaats van eer,
En reikt hem ’t schuimend voch in d’opgeheven beker.
« Wat laat ge, ô Legoos Bard, mijn wachtend hart onzeker!
» (Dus zegt hy) deel me uw’ last, den last van Torlaths meê.
» Verschijnt hy tot den strijd, of brengt hy ons de vreê ? »

« Hy nadert tot den strijd. — By ’t eerste morgengloren
» Koomt Torlath met zijn heir uw Feestgejuich verstoren
» Gy, koning, durft gy hem bejeegnen in ’t geweer?
» Ontzachlijk overal is Torlaths Heldenspeer.
» Hy drilt ze, en wat weêrstaat stort neder voor zijn voeten.
» Den Helden beeft het hart, hem in den slag te ontmoeten.