Pagina:Mengelingen Deel 3.pdf/95

Deze pagina is proefgelezen

VOORREDE.


BATTEUX zegt, indien ik my wel herinnere, dat de Ezopische Fabel het schouwspel der kinderen is. Het kan zijn, doch ik wilde ze liever dat der Grijsheid genoemd hebben. Van mijne vroegste kindsheid af, met deze Fabel bekend gemaakt, heb ik er nooit iets treffends, nooit iets belangrijks, in opgemerkt, dan alleen, in ’t geval dat ik ze op eenig voorval des Levens of wel, der Geschiedenis, konde toepassen. Cezar, Alexander, Tarquinius, Brutus, Semiramis, waren my toen ik nog geen drie jaren bereikt had, personaadjen van ’t grootste gewicht, en hun daden, hun woorden, hun gantsche gedrag wekte mijn hoogste opmerking tot zelfs in de minste bijzonderheid; maar het was my vervelend, wat de Wolf tegen het Lam, of de Vos tegen de Raaf zeide. En ik geloof, dat mijne ondervinding juist is. De Ezopische Fabel is alleenlijk belangrijk, door ons beelden van ’t gemeene leven voor te stellen; doch deze beelden hebben noch waarheid, noch belang, dan waar de ondervinding des levens ons in staat gesteld heeft, hunne overeenstemming met het geen deze ons getoond heeft, niet slechts te erkennen, maar met waardigheid en genoegen op te merken. En dit kan het kind zeker niet! De bedachtzaamheid van Ouders of Leermeesters, om by alle gelegenheden het kind aan een’ trek van de Fabel te erinneren, die zich in ’t voorhanden zijnde voorval laat toepassen, kan veel doen om het de Fabel te veraangenamen; waar zy zal het kind neuswijs en ingebeeld maken, en welhaast roekloos in het oordeelvellen; het geen dra in een’ charaktertrek van wezendlijke ondeugd overgaat. Geene Fabelen derhalve voor de kinderen! Zij behooren tot het onderwijs des Jongelings, dan, als men hem by de intrede van zijnen baan