Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/39

Deze pagina is proefgelezen

— 37 —

    In ’t sparen van eens anders rust.
Verdwaasde! treft het u, wie kermen, lijden, zwoegen?
   Uw plicht is jagen naar genoegen.
    Welaan! gedanst, gezwelgd, gekust!

   Zie daar, hoe ’t voegt de klucht te spelen,
    Die ’t dwaze menschdom leven heet!
   Dit heeft, by ’t heimlijk zielvervelen,
    Geen uiterlijk van hartenleed.
   Dit zet, zoo ’t al te hoog mocht loopen,
   Een uitkomst in den zelfmoord open,
Als danschgeruisch ontbreekt en wijnbedwelming faalt.
   Dus leeft men spotvrij, sterft bewonderd,
En, of de God der wraak in dood of leven dondert,
    Wat is het? Ons genot betaald.

Wat zie ik ? hoe ! — Uw’ mond besterven,
Daar ik u ’t pad des roems in dat der vreugde wijz’!
  Zie daar de loopbaan! ginds, den prijs!
Dat heet gezelligheid; dat, levens deel verwerven;
  Eén voetstap naast dit pad, is ’t spoor der Huichlary!
Der Huichlary ? — ô Ja, van ’t zeemlend koppenhangen,
De zielsbekrompendheid en de uitgestreken wangen. —
Maar zede en Godsdienst dan ? maar waarheid ? — Schuif op zy?
   Wel foei! wat ouderwetsche namen!
   Wie zou zich ’t nutloos tuig niet schamen
   Neen, zeg op allen gruwel, Amen,
  Of — deel des huichlaars smaad, en hou uw’ boezem vrij!

1807.