Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/46

Deze pagina is proefgelezen

— 44 —

Moeten op en ondergaan.
En zou ik, gewiegd in rampen,
Opgevoed, vergrijsd, in ’t leed,
Eeuwig met het jammer kampen,
Dat mijn hart te berste treedt?

Neen. Des levens woeste baren
Brommen slechts door ’t slapend oor,
Even als geroerde snaren,
Wen de greep zich reeds verloor.
Dreuning doet het brein nog trillen,
Dat zy eens te hevig trof;
En geen zenuw laat zich stillen
Van den pas ontfangen’ plof.

Laat dees nacht naar ’t Westen nijgen,
Ook dit droombeeld zal vergaan;
Dat gevoel van kwelling zwijgen,
Nog vermengd met zelfbestaan.
’s Warelds nasmaak zal verflaauwen,
Tot hy gants wordt uitgewischt,
En by ’t jongste morgengraauwen,
Rijs ik, vrolijk en verfrischt.

1808.



 

Nietigheid.

Schreien, schreien? altijd schreien? —
Neen, de tranen afgedroogd !