Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/66

Deze pagina is proefgelezen

— 64 —

Hem, hem alleen weêr te omhelzen in de volheid van Gods heil — !
Lieve Gade, deze wellust is voor niets dan tranen veil.
Dierbre Goël,.ja, wy voelen, wy erkennen die genâ;
Sla ons met ontfermende oogen, sla ons in dees droefheid gâ!
Gun, ô gun dit oovrig telgjen beider vurigen gebeên!
Gun ons, hem (genadig Heiland) in uw’ hemel voor te treên!
Voor te treden! Lieve Jezus! waar zijn heil, zijn erfdeel zij!
Meer dan dit voor hem te vragen laat ons ’t Ouderhart niet vrij.
Eer of schatten, aardsche wijsheid, waar het hart zich op verheft — !
Neen, zij needrigheid zijn luister, zy, die grootheid overtreft!
Gy, gy zult hen niet begeven, die uw bloed geëigend heeft.
Gy geeft nooddruft, gy verzading, wie op uw betrouwen leeft.
Alles heeft hy, dierbre Heiland, die uw liefde slechts bezit!
Schenk haar aan ons eenig knaapjen, en hy hebb’ nooit ander wit!
Geef ons uit zijn jonge lenden spruiten tot dien schoonen dag,
Die uwe Almacht op de wolken als Hersteller groeten mag!
En, behaagt het u, ô Vader, gy die neemt en ook hergeeft!
Troost ons weder met een telgjen, waar Alexis in herleeft!

1806.



 

Aan mijne Egade, by haar herstel uit haar kraam- en ziektbed, op haren verjaardag, 1807.

Zijt ge my weêrom gegeven,
Eenige adem van mijn leven,
Zijt ge ’t my, of is het waan,
En wil God mijn laatste snikken
Door dit droombeeld nog verkwikken,
Dat ik u weêr op zag staan?