Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/72

Deze pagina is proefgelezen

— 70 —

In mijn afgepijnd gemoed!
Dank! voor ’t leven van een Gade!
Met haar lijden, is genade;
Voor haar lijden, hemelzoet.

Ja, het uitzicht zij verloren,
Dat mijn grijsheid scheen beschoren
Op een troostvol avonduur;
In een nietig, werkloos kwijnen
Moet mijn levensdag verdwijnen,
Altijd somber, altijd guur.

Ja, hy mag geen rijpende airen
Van zijn’ zonneschijn zien gaâren
Door een dierbaar Vaderland;
Treurig zinkt hy in de kimmen,
En de hoop van zijn ontglimmen
Ligt verstrooid in ’t barre zand.

Doch, aan hare borst te sterven!
ô Dit mag mijn hart verwerven!
Van haar tranen overspat!
Stervend, aan haar lieve lippen
D’adem uit te laten glippen!
Geef, ja Hemel, geef my dat!

En, Gy dag van haar herrijzen,
Laat mijn zang u eer bewijzen,
Dubbel heilig is die plicht!
Liet Gy de eerste morgenstralen
Op haar kinderaanschijn dalen,
Thands hergeeft gy haar aan ’t licht.