Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/75

Deze pagina is proefgelezen

— 73 —

Ter uitvaart van mijn Jongste Kind, drie maanden oud.

Ontwikkeld deeltjen van my-zelven,
Beminlijk, dierbaar kind — vaarwel!
Dus wil ’t onwraakbre Godsbestel,
Ook u moest ik den grafkuil delven.
Welaan, ontfang mijn’ laatsten plicht!
Vaarwel, vaarwel! hy is verricht!

Ik heb u met betraande wangen,
ô Jongst, ô tederst liefdepand,
Uit moeders scheurend ingewand
Op sidderenden arm ontfangen:
Mijn’ eersten plicht, by al mijn smart,
Betaalde ’t dankend Vaderhart.

Ik heb u ’t zoenbad opgedragen,
Dat kinders wascht van oudrenschuld.
Zie daar mijn’ tweeden plicht vervuld.
Wat bleef den Grijzaart meer te vragen,
Ten zij hy u aan ’t vroege graf
Met tranen wiesch en overgaf!

Maar ach! waar berg ik u in de aarde?
Helaas, geen ouderlijk gebeent’
Ontfangt u in het grafgesteent’,
Waar eeuw aan eeuw hun asch vergaârde;
Maar, vreemdling in uw Vaderland,
Bedekt u vreemd, gebedeld zand.

’t Waar weinig, uit bezit gestoten
Van erf, en haaf, en eigen zweet,