Deze pagina is proefgelezen
— 75 —
Ach! zou uw zieltjen reeds gevoelen
Hoe veel het by dit sterven wint?
Gewis, gy doet het, ja mijn kind!
Gy hebt genoeg van ’t aardsche woelen.
Gy zaagt uwe Ouders — hoeft er meer,
Op dat men de aard vervloeken leer’!
Hoe veel het by dit sterven wint?
Gewis, gy doet het, ja mijn kind!
Gy hebt genoeg van ’t aardsche woelen.
Gy zaagt uwe Ouders — hoeft er meer,
Op dat men de aard vervloeken leer’!
Ook gy, wat hebt gy, dan geleden,
Daar alles, alles om u heen,
Versmolt in rusteloos geween,
Verpletterd lag door tegenheden;
En zelfs geen lach u ’t welkom bood
Uit de opgereten moederschoot.
Daar alles, alles om u heen,
Versmolt in rusteloos geween,
Verpletterd lag door tegenheden;
En zelfs geen lach u ’t welkom bood
Uit de opgereten moederschoot.
Ja, dierbaar wichtjen, dit is leven!
Dit heet, op de aard, en mensch te zijn!
Vergaan in ziels- en lichaamspijn!
Dit had een Vader u gegeven.
Maar dierbre — tot geen’ andren prijs
Verkrijgt men ’t eeuwig Paradijs.
Dit heet, op de aard, en mensch te zijn!
Vergaan in ziels- en lichaamspijn!
Dit had een Vader u gegeven.
Maar dierbre — tot geen’ andren prijs
Verkrijgt men ’t eeuwig Paradijs.
ô God, wat moet uw hemel wezen,
Indien hy zoo veel smart vergoedt,
Als hier de oprechte lijden moet —
Maar neen (uw Goedheid zij geprezen!) —
Als schepslenwaan, uit hoogmoed blind,
Zich hier in ’t aardsch lijden vindt.
Indien hy zoo veel smart vergoedt,
Als hier de oprechte lijden moet —
Maar neen (uw Goedheid zij geprezen!) —
Als schepslenwaan, uit hoogmoed blind,
Zich hier in ’t aardsch lijden vindt.
Ja, onbegrijpbre bron van goedheid,
Miskennen we uwe weldaân niet!
Ach! aardsche wellust heeft verdriet;
En ’t aardsche lijden heeft ook zoetheid.
Miskennen we uwe weldaân niet!
Ach! aardsche wellust heeft verdriet;
En ’t aardsche lijden heeft ook zoetheid.