Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/78

Deze pagina is proefgelezen

— 76 —

Die U in ’t goed en ’t kwaad erkent,
Zij dankbaar, wat uw wijsheid zendt.

Die echter beiden af mocht smeeken……!
ô God, wat voorrecht zoo men ’t mocht ! —
Een rasvolbrachte hemeltocht!
ô Zaligheid niet uit te spreken ! —
Ga, spruitjen, ga ter zielrust in!
Mijn rouw is enkel wrevelzin.

Ja, ga, en neem van Vaders lippen
Dit laatste kusjen! neen, nog dit!
Hy leeft, die voor uw onschuld bidt.
Duikt neder, smart en wanbegrippen!
Duikt, ouderzucht en menschlijkheid;
Of — schreit van vreugde, zoo gy schreit!

Vaarwel tot de aanbraak van dien morgen,
Die zaad en oorsprong weêr vereent!
Vaarwel, voor ’t jongst! Genoeg geweend!
Het lijk in ’s aardrijks schoot geborgen,
En Gode dank gebracht en lof,
Die Englen wekt uit nietig stof!

Vaarwel, nog eens! mijn Adelheide!
Vaarwel Irene! rust in vreê!
In u hervond ik deze twee,
En andermaal begraaf ik beide!
Ga, telgjen, neem voor alle twee
Dees vaderlijken kus nog meê!

Neen, breekt niet op, ô tiental wonden,