Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/8

Deze pagina is proefgelezen

— 6 —

Zy leer’my ’t menschlijk hart tot in zijn’ afgrond peilen! —
Gy zwijgt. Gy, Staatsliên, dan! Gy, wier vermeetle vuist
Den wolken teugels smeedt, en wat u drukt, vergruist!
Gy weet het, in wier hand de gouden standaartletteren
Doen plasschen in het bloed van Vorsten of van Ketteren,
’t Zij VRIJHEID, ’t zij ALTAAR de leus is. Hebt gy de aard
Ontheisterd, uitgemoord, door beul en oorlogszwaard,
En duurt die vloed nog voort van ’t ijslijkst noodgetijde,
(Aan de Almacht zij de dank, die ’t Vaderland bevrijdde!)
Wat was uw tooverkracht? — Gy siddert, Poëzy!
Neen ’t stel uw’ invloed met geen dolheên in de rij,
Die, even als de pest, het gistend bloed ontstaken.
Gants anders is uw kracht, waar Gy de ziel doet blaken!
De woede en dweepzucht heeft haar’ wortel niet in ’t hart.
Haar broeinest schuilt in ’t brein, daar ’t in den strik verward,
En door verbeeldings toorts en geessels aangevochten,
Den Moedermoorder toont, bestookt van Helgedrochten.
Neen, draagt de Wijsheid ook den boezemsleuterl niet,
Haar stem beveelt in ’t hart waar Dichtkunst is gebiedt!
Haar stem, de wet der Deugd, der Godsdienst, en der Reden! —
Geen Dichtkunst, dan in waan, waar deze wordt vertreden!

Gy hoort my, en uw ziel bestemt mijne uitspraak, reeds,
ô Frissche Jonglingschap, nog door de last des leeds
Niet neêgedrukt, gekromd, ontwricht, of neêrgebogen,
Wier vrije en open ziel uittintelt uit uwe oogen;
Die nog geen hart bezit, dat op verderven doelt,
Maar d’adel van den mensch in volle kracht gevoelt!
Behoefte voor uw hart, is weldoen, is beminnen,
En argloos deelt uw ziel haar wellust met de zinnen,
Scheidt wijheid niet van ’t hart, gevoel niet van ’t verstand,
Maar voelt de waarheid daar, waar de overtuiging brandt.