Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/80

Deze pagina is proefgelezen

— 78 —

    Niet dan deugd zich spreidt door de aderen,
     Voortgeplant op ’t kuische bed!
Als de Godvrucht met de Liefde ’t hart bewatert in dien vloed!
    Ja, voorzeker! ja, het leven,
     Dus gegeven,
    Is een onwaardeerbaar goed.

    Welkom dan, gelukkig spruitjen,
     Welkom op dit dobbrend rond!
    Groei en groen als ’t Lentekruidtjen
     In den pas ontsloten’ grond!
Weps en rups ontzie uw bladeren, wind noch onweêr schudde uw’ steel!
    En uw zoet en geurig bloeien
        Vall’ geen schroeien
     Van te heet een zon ten deel!

    Moogt gy eens in rijper tijden,
     Van uw’ oorsprong niet ontaart,
    ’t Minnend ouderhart verblijden
     Door een ooft, den wortel waard!
Moge uw schaduw, vrucht, en sappen, moeder harten laving biên!
    En voor alles, moge een spader
        Dag uw’ Vader
    In uw deugden wederzien!

1808.



Aan mijns Broeders jonggeboren Zoontjen.

By uw' aankomst in dit leven
U geen' welkomgroet te geven,