Pagina:Mengelingen Deel 4.pdf/84

Deze pagina is proefgelezen

— 82 —

Op des Konings afbeeldsel.

Het goud der Diadeem blink’ schittrend om de hairen,
Het maakt den luister niet van Hollands LODEWIJK:
Neen, de adel van zijn ziel, zijn eerbied voor de altaren,
Zijn zucht om wel te doen, Bataafscher dan zijn Rijk.
Lees, Neêrland, uw geluk in d’oogstraal van uw’ Koning:
Die spreide u ’t zuiverst hart, den braafsten Vorst, ten toon!
Hy vergt u trouw en deugd voor kruipende eerbetooning,
En Gode ’t best zijns volks voor ’t flikkren van zijn kroon.



 

Op het zelfde afbeeldsel.


Met palmen van den krijg, met Vrede- en Kunstlauwrieren,
Omvlecht zich de eedle kruin van Koning LODEWIJK.
Aan ’t ontzweken hoofd dat zoo veel kansen sieren
Ontleent zijn kroon een’ glans, geen’ aardschen glans gelijk.
Ken, Neêrland, in dit beeld den redder, den behouder,
Die van uw zinkend wrak de roerpen grijpen dorst!
Uw heil doorgloeit hem ’t hart en ’t weegt hem op de schouder.
Ja, lees door ’t minzaam oog den Vader in den Vorst.



 

Aan Ds. J. W. Bussingh, op zijne uitnoodiging ter Zilveren Bruiloft.

   Die Poëzy
   Verwacht van my,
Wacht graan van dorre klippen