Pagina:Milton, Het paradijs verloren, vert. Ten Kate (1878).pdf/34

Deze pagina is proefgelezen


TWEEDE BOEK.


Nadat het gemeen overleg begonnen is, oppert Satan de vraag of men een anderen veldslag zal wagen om den Hemel te herwinnen. Sommigen keuren dien voorslag goed, anderen verschillen van zienswijze. Een derde voorstel, door Satan vroeger ter loops besproken, wordt aangenomen, namelijk: om een onderzoek in te stellen naar de waarheid van die voorspelling of overlevering in den Hemel, aangaande een andere waereld en een nieuwe soort van schepselen, den Engelen gelijk, of niet veel minder, wier verschijning nu ophanden zou zijn. Zij zijn in 't onzekere wie tot dit gevaarlijk onderzoek zal afgevaardigd worden. Satan, hun Opperhoofd, neemt dien tocht alléen op zich, waarop hij met luiden bijval wordt begroet. Hiermede is de Raadsvergadering afgeloopen, en elk gaat nu naar welgevallen zijns weegs en tot zijne meest geliefde bezigheid, om zich onledig te houden tot Satan wederkeert. Deze komt op zijn tocht tot de poorten der Helle; hij vindt die gesloten, en daarbij iemand die ze bewaarde, en die ze ten laatsten opent, zoodat hij nu den grooten afgrond aanschouwde, die gaapt tusschen Hemel en Hel. Eindelijk wordt verhaald, met hoeveel moeite hij den toegang wist te verkrijgen, en nu daar, door Chaos, den Heerscher dezer plaats, terecht werd gewezen, tot het aanschouwen der Nieuwe Waereld die hij zocht.


Hoog op een koningstroon, die van een luister straalde,
Waar Ormus' heerlijkheid noch Indus' pracht bij haalde,
Noch 't schatrijk Oosten, daar 't zijn welige' overvloed
Van goud en paerlen op Barbaren reegnen doet,
Zat Satan — door verdienste op zulk een top verheven
Van snoode heerschappij! En dus omhoog gedreven
Oneindig verder dan de wanhoop hopen dorst,
Wil hij nóg hooger, met een strijdlust in de borst