Pagina:Multatuli - Indrukken van den dag - 2.djvu/9

Deze pagina is proefgelezen

47

ging, als eerste voorwaarde onzer nationale instellingen, terwijl zij tegelijk een vrij onbetamelijk ongeduld aan den dag legde, om te toonen, dat die gewenschte overeenstemming niet van hare zijde mogt worden verwacht.

„Van waar die bitterheid? Van waar dat ongeduld? nadat dezelfde Kamer nog zoo kort geleden met zoo groote meerderheid de spoorwegwet, door dit zelfde Ministerie voorgedragen, had aangenomen. Zou dan de Kamer waarlijk het epitheton, haar door den heer Thorbecke zoo onzacht naar het hoofd geslingerd, van wisselzieke Kamer verdienen? Men zoude zulks haast beginnen te gelooven; immers geen der leden heeft den handschoen, haar door den heer Thorbecke voor de voeten geworpen, opgevat; de slag kleeft alzoo nog op het aangezigt van de groote meerderheid der leden. Of heeft welligt de Kamer het onbestemde gevoel, dat de tegenwoordige Regering niet een blind werktuig in de hand der Kamer wenscht te zijn, maar een eigen overtuiging wenscht te volgen? Herinnert zij zich misschien met weinig zelfvoldoening hare eerste motie ter zake der spoorwegen, en in verband daarmede, hare laatste stemming over dat onderwerp; en hoe zij daardoor aan de Regering het regt toekende om de motiën der Kamer te beschouwen als zinlooze uitboezemingen, onder den indruk van het oogenblik geslaakt: uitboezemingen, die men later als van nul en geene waarde herroept? Of is het welligt het bewustzijn der Kamer, dat de afgeloopen zitting door de eindelooze en onvruchtbare debatten door haar gevoerd, tot weinig degelijks heeft geleid, dat ’s lands welzijn en politieke ontwikkeling door hare wijze van handelen veeleer is belemmerd dan bevorderd; is het dat bewustzijn