— Mijn God, van wie is die brief? — vraagde de bezoeker.
— Wel, van Tine! Begrijpt ge dàt niet?... Wie anders zou zóó schrijven? Zie eens, hoe slordig. Ze schrijft niet altijd zoo slordig,... maar ze was driftig toen ze dát schreef...
— Wat had men men u voorgesteld?
— Den heer Duijmaer van Twist te sparen, die in de Tweede Kamer meêspreekt over vrijen arbeid, en den heer Rochussen aan te vallen. Ik toon u den brief niet waarin dat staat, want, hoe schandelijk ook van inhoud, — dàt noemen ze politiek! — die brief was geschreven met zekere vertrouwelijkheid...
— Door den heer v. H.?
— Neen! Zelfs ben ik overtuigd, dat deze niet bekend was met den vrijen arbeid, dien men mij wilde opleggen voor wat loon,... en welk loon? 't Loon dat de apen in Artis krijgen, — voor den kost! En die hoeven daarvoor geen leugens te schrijven,... gelukkige apen! Zij hebben alles te danken aan hun staart. Zonder dat ding zou men ze ook dwingen tot vrijen arbeid...
Maar ziet ge wel, mijnheer, dat eene vrouw „niets is, niets bij de optelling van lasten, maar veel, oneindig veel, ja alles, zoodra er sprake is van hulp en steun! Ik zou volstrekt geen pleizier hebben in gebreklijden, als ik mijne vrouw niet had...
De bezoeker vond dit een vreemd pleizier, al was er dan ook eene vrouw bij.
O, gij weet niet hoe eene vrouw lief heeft, — gij kunt niet begrijpen met hoe groote woekerwinst zij den man de indrukken weêrgeeft, die hij neêrschreef in haar ziel!... Kunnen de vrouwen het helpen, dat zoo vele mannen daarin niets wisten neêr te schrijven? Kan men oogst verwachten, waar niet gezaaid is, — baring, zonder bevruchting?
Ja, ja, er is iets schoons in die tweeslachtigheid van de liefde! Stof en ziel!... Ziel zeg ik bij wijze van