spreken,... alles zal wel stof wezen, goed! Ik bedoel met dat woord dan die werking der stof, welke door velen voor onstoffelijk wordt aangezien, uit hoogmoed of... ter bekorting,... weet ik het? Over woorden strijd ik niet. Welnu, zie eens hoe heerlijk symmetrisch de lieve natuur alles gemaakt heeft. Liefde is neiging tot geven en uitstorten aan den eenen kant, tot ontvangen aan de andere zijde! De grove uitlegging,... neen, ook die zaak is niet grof, zij maken haar grof, zij die alles scheppen of omscheppen naar hun beeld!... die uitlegging spaar ik u, om nu alleen acht te geven op de andere. Liefde is drang tot geven en ontvangen, — tot bevruchten en baren. Wat ik weet,... o, 't is bitter weinig, kan ik dat helpen?... wat ik weet, begrijp, gevoel, droom,... zie, dat alles geef ik háár!
— Aan uwe vrouw!
— Wel neen, aan Fancy,... dat is mijne vrouw!
— Ik begrijp er niets van.
— Juist. Weinigen begrijpen wat liefde is. Ik geef haar mijne ziel, onverdeeld, zonder de minste terughouding. Ik plant mijne denkbeelden in haar gemoed, en als dan 't oogenblik der voldragenheid gekomen is, dan legt ze mij het reuzenkind op de armen...
De bezoeker dacht met medelijden aan het reuzenkind, behebt met zulke ouders, en hij nam zich voor te vertrekken, terstond na het Q.E.D. van de gedreigde demonstratie, dat eene vrouw „niets" was.
— Ja, als de tijd dáár is, dan vind ik een boomstam, waar ik een zaadje uitstrooide... er vloeit een stroom, waar ik een drop gaf, en waar ik een steentje neêrlegde, vind ik een rots weêr.
Schooner, krachtiger, edeler, geheel volwassen, vind ik dan de denkbeelden terug, die ik toevertrouwde aan den vruchtbaren bodem van haar hart. Ik vraag, als Haydn, bij 't ondergààn zijner schepping, toen men zijne „schepping" uitvoerde: Mijn God heb ik dat gemaakt?... Begrijpt ge dat?