Maar nu, laat mij alleen,... ik schrijf aan Fancy,.. ik heb veel te doen,...
De bezoeker stond op, reikte de hand met hartelijkheid of... medelijden, dit wist hij zelf niet. Want hij begreep niet regt, of de man in de kamer boven of beneden anderen stond, al voelde hij, dat er geen sprake kon zijn van gelijkheid. Als post-scriptum van zijn bezoek, herhaalde hij weggaande de reeds vaak gemompelde woorden:
— Die arme man! —
Ik weet weêr niet of hij ditmaal hiermee bedoelde den man in de kamer, of de persoon die voor 11 Junij moest worden geholpen met wat geld, om niet reddeloos verloren te gaan met vrouw en kinderen. Misschien dacht hij aan beiden.
Maar de man in de kamer dacht nooit aan zich zelven als er gesproken wordt over arme menschen, schoon hijzelf toch, wel beschouwd, niet zeer rijk was.
Op straffe mij op nieuw schuldig te maken aan de verregaande tuchteloosheid, die de heer Buys mij ten regte verwijt in de Wetenschappelijke Bladen, moet ik hier eene opmerking inlasschen, om u te bewijzen, lezer, dat ik altijd de waarheid zeg, vooral waar ik beweer, dat er zooveel leugens verteld worden in de boeken. Ik zal u daarom bewijzen, dat alles wat ik u verhaalde, gelogen is.
Die man in de kamer was arm. De bezoeker moest dit weten, daar ieder het weet. Hij had voor zijn beschermeling overal te vergeefs hulp gevraagd. Prins die had bedankt voor de eer, en v. B. was naar buiten. De rijke C. had juist geen geld, — treffende juistheid! — en Mevrouw H. wou graag helpen, maar moest eerst weten of de man die in nood verkeerde, misschien eenmaal iets verkeerds had gedaan? Dàn hielp zij natuurlijk niet, want „men mag niet stijven in verkeerdheid", dat is een vast principe van alle braven menschen, die nooit iets verkeerds deden. Kortom,