aan u! Dan is elke bliksemstraal die wegschiet in den grond, een minnebrief aan u!
Ja, ja, ik zal dezen brief neerwerpen op de straten, en de voorbijganger zal meenen dat er onderschepping mogelijk is, door een koperstuk te geven voor de bladzij, — maar hij zal aich vergissen,... de bliksem zal 't niet toelaten...
Schrijf mij of hij teregt gekomen is, en zend mij een lok uwer haren, Fancy,... wanneer gij haren hebt, als anderen,... wat ik niet hoop.
Aan Tine.
Lieve beste Tine, mijn Tine! Ik ben verliefd, en heb haast u dat te peggen. Ik weet niet waar zij woont, maar mijn brief zal teregt komen, want Tine, ik heb haar geschreven. Neen, vleesch voor de kinderen behoeft niet alle dagen, de kinderen in 't Burgerweeshuis zien er heerlijk uit, schoon zij zelden vleesch eten. En zij hebben toch niet eens eene wei voor 't huis, met bloemen en koeyen er in, zoo als onze kinderen.
Een idee! Ik hoop dat Fancy niet antwoordt. Dan heb ik eene ongelukkige liefde, die ik beschrijven zal voor wat biefstuk. Heine deed dat ook, — hij leefde een rond jaar van de hartziekte die hem doodde.
Ik hoop dat ze niet antwoordt Dag, mijn Tine!
Van Fancy.
Ja, haren heb ik wel, maar ik woon, — neen, ik woon niet. Mijne ouders wonen, en ik ben bij hen. Doe in 't