De dieren die baas speelden over de kleine zand- korl, noemden zich menschen, een woord dat zeker iets zeer schoons aanduidde, maar waarvan in dat geval de beteekenis op alle manieren is verloren gegaan. Ik zal den wortel opzoeken, en u vertellen wat ik er van vind. Dit weet ik nu al, 't is een Indisch woord. Ik zal 't verder nasporen bij mijn vriend den boekverkooper.
Menschen dus! Straks zal ik u uitleggen hoe ook onder hen veel onderscheid heerschte, dat alweer neder- kwam op verschil in gezag. Dit onderwerp ligt mij na aan het hart.
Maar eerst wil ik u mededeelen wat men van dien god gemaakt heeft. Kort na het daarstellen van den mensch, liet hij dezen in een val loopen, en om nu den mensen te straffen voor zijne — namelijk voor Gods — arglistigheid, veroordeelde hij hem tot allerlei dingen, die deels niet gebeurden, en deels tbch zouden gebeurd zijn, als de mensch den strik was misgeloo- pen, dien de god hem gelegd had. De straf zou duren „ten eeuwigen dage", dat wil zeggen, dat zij eenmaal zou ophouden, zoodra er iemand kwam die de schuld overnam. Vierduizend jaar wachtte de misdadiger, die zich had schuldig gemaakt aan de kwaadaardigheid van den god, te vergeefs op de toegezegde verlossing. Als ik zeg: hij wachtte, is dit weer onjuist gesproken, maar 't is heel moeijelijk zich juist uit te drukken als men onjuiste dingen vertelt. De misdadiger wachtte eigenlijk volstrekt niet, want hij was in die vierduizend j aar reeds 100 of 120 malen verdoemd gestorven, en vervangen door anderen, die ook weer verdoemd stierven. Ten laatste zond de God de persoon „die de zonden der wereld zou dragen." Toen was alles goed. De slangen kregen vleugels, en het kraambed werd een ware uitspanning. Ook zweette men niet meer. Dit is alles zeer duidelijk, en wie 't niet begrijpt, is verdoemd.
Ziedaar een kort begrip van de leer der zaligheid.
Ik beken dat ik hier en daar wat heb overgeslagen,