't jammer wezen als het zóó veranderde, dat ik 't niet langer dragen kon, en voeden met mij zelve.
— Uw kind zal groeijen tot mensjch, zeide de genius. Het zal zich niet blijven voeden met u. Het zal eenmaal niet door u gedragen worden...
— O Genius, riep de moeder verschrikt, zal mijn kind weggaan?... Als het loopen kan, zal 't dan van mij weggaan?... Wat moet ik doen, dat mijn kind niet van mij wegga, als het loopen kan?
— Heb uw kind lief, zeide de Genius, en het zal niet van u weggaan.
Zoo was het. En zóó bleef het eenigen tijd. Maar toen werden er vele kinderen geboren. En velen ouderen was het zeer lastig al die kinderen lief te hebben.
Toen vond men een gebod uit, dat de liefde zou vervangen, zoo als vele geboden. Want gebod is ligter dan liefde.
„Eert uwen vader en uwe moeder!"
De kinderen verlieten hunne ouders, zoodra zij loopen konden. Men voegde bij 't bevel eene belofte:
„Opdat het u wèlga!"
Toen bleven eenige kinderen bij hunne ouders! Maar ze bleven niet op de wijze als die eerste moeder bedoeld had, toen zij den Genius vraagde: wat moet ik doen, opdat mijn kind niet van mij wegga zoodra het loopen kan?"
En dat is alzoo gebleven tot op dezen dag.