Zevende geschiedenis van gezag.
„Le premier roi futun aoldat heureux!" zeide Voltaire, maar ik weet niet of 't waar is. Er is evenveel, ja méér kans dat de eerste koning iemand was die kennis had aan strikkenleverende kluizenaars. Maar Ue volgende geschiedenis is waar.
Kr at e s was zeer sterk. Hij knipte eene borstwering van boomstammen omvér, met duim en middelvinger, en kon dertien vijanden doodslaan, met éénen slag. Als hij hoestte, kwam er brand door de zamenpersing van de lucht, en de maan schudde als hij dacht aan beweging.
Om al die verdiensten werdKrates koning.
En hij stierf nadat hij een tijd lang koning was geweest.
Maar de kleine Krates, zijn zoontje, had de engel- sche ziekte gehad, dat hem niet belette koning te willen zijn, in plaats van zijn vader die zoo sterk was geweest.
Hij'zette zich op een stoel, dien hij troon noemde, en riep:
— Ik ben koning!
— Waarom zijt gij koning! vraagde 't volk, dat nog dom was, en geen begrip had van erfregt.
— Wel, omdat mijne moeder in ééne hut heeft gewoond met den ouden Krates die dood is.
Eigenlijk zeide hij: paleis, maar 't was eene hut.
Het volk begreep de gevolgtrekking niet, en als Krates II riep: „Kom!" dan ging ieder heen. Maar als hij zeide 8ga!" dan kwam men hard aanloopen. Kortom, 't gezag was weg, en Krates twee was te dom om zijn wil 't onderste boven te uiten.
In een oppositieblad van die dagen las men 't volgende:
„Waarom, o Krates de tweade, gij dio krom. „beenig zijt en onbezonnen, waarom neemt gij plaats