Want dezen beweerden dat zij regt hadden op wat anders, dan 't melken der koeijen van hunnen vader. Maar zy dacht niet aan dat regt.
— Mijn vader heeft mij geleerd te schieten met pijl en boog, sprak een der broeders. Ik kan leven van de jagt, en ik wil rondloopen in de wereld, en arbeiden voor eigen rekening.
— Mij leerde hij visschen, zei een tweede. Ik ware wel gek, altijd te melken voor een ander.
— Hij toonde mij hoe men een schuit maakt, riep de derde. Ik kap een boom, en ga er op zitten, in t water. Ik wil weten wat er te zien is aan de overzijde van 't meer.
— Ik heb lust om zatnen te wonen met de blonde Gune, verklaarde een vierde, dat ik een eigen huis hebbe, met thugaters er in, om voor mij te melken.
Zoo had ieder broeder een wensch, eene begeerte, een wil. En zij waren zoo vervuld van hunne neigingen, dat zij zich geen tijd gaven den room meetene- meu, dien de koeijen heel mistroostig moesten bij zich houden, zonder nut voor iemand.
Maar Thugater melkte tot den laatsten drop.
— Vader, riepen eindelijk de broeders, wij gaan!
— Wie zal er melken? vraagde de vader.
— Wél, Thugater! .
— Hoe zal 't zijn, als zij bbk lust krijgt in varen, visschen, jagen, wereldzien? Hoe zal 't wezen als ook zij op 't denkbeeld komt, zamen te wonen met iets blonds of bruins, opdat ze een eigen huis hebbe, met wat er bij hoort? Ulieden kan ik-missen, maar haar niet, —j- omdat de melk die zij thuis brengt, zoo vet is.
Toen zeiden de zoons, na eenig denken:
— Vader, leer haar niets, dan zal zij blijven voort- melken tot het einde harer dagen. Toon haar niet hoe een gerekt koord zamentrekkend een pijl wegschiet. Dan zal ze geen lust hebben in jagen. Verberg haar de eigenschap der vipschen, die een scherpen haak