inslikken, als die bedekt is met aas. Zij zal dan niet denken aan 't uitwerpen van hoeken of netten. Leer haar niet hoe men een boom uitholt, en daarmee kan wegdrijven naar den overkant van het meer. Dan zal ze geene begeerte voelen naar dien overkant. En laat haar nooit weten hoe ze met blond of bruin een eigen huis kan verkrijgen, en wat er bij behoort! Laat haar dit alles nooit weten, o vader, dan zal ze bij u blijven, en de melk uwer koeijen zal vet wezen! Intusschen laat ons gaan, vader, ieder naar on?, e begeerte!
Zoo spraken de zoons, maar de vader, — die een zeer voorzigtig man was, — hernam:
— Eilieve, wie zal beletten dat ze weet wat ik haar niet leerde? Hoe zal 't zijn, als zij de blaauwvlieg ziet varen op een dry venden tak? Hoe, als de getrokken draad van haar spinsel zich herstelt op vorige lengte, en snel krimpend, den klos van haar weefgetouw voortdrijft bij toeval? Hoe, als ze aan den rand der beek den visch bespiedt die bijt naar 't kronkelend wurmpje, maar misvattend uit verkeerd bestuurde graagte, vast- haakt in de scherpe lidhulze van het riet? En hoe eindelijk, als ze 't nestje vindt, dat de leeuwrikken zich meimaands bouwen in de klaver?
De zonen dachten weer na en zeiden:
— Zij zal daaruit niets leeren, vader! Zij is te dom om begeerte te scheppen uit wetenschap. Ook wij zouden niets geweten hebben, als ge ons niets had gezegd.
Maar de vader antwoordde:
— Neen, dom is zij niet. Ik vrees dat zij leeren zal uit zich zelve, wat gijlieden niet leerdet zonder mij. Dom is Thugater niet!
Toen dachten de zoons weder na, — ditmaal dieper, — en zeiden:
— Vader, zeg haar dat weten, begrijpen en begeer e n... zondig is voor een meisje!
Ditmaal was de zeer voorzigtige vader voldaan. Hij liet zijne zonen trekken, ter vischvangst, op de