was omdat hij had opgemerkt dat iemand wieu men iets vraagt, uitdijt. En ook 't omgekeerde. Wie iets noodig heeft van een ander, krimpt in. Zoo was 't in Damaskus.
Hassan kromp in, en zeide:
— Ik ben uw slaaf, o vogel Rock! Mijn vader was een hond,... en mijne dadels zijn zoo groot als drie!
— 't Is wel, zei de Derwisch. Ga zoo voort, en vrees Allah.
Hassan ging zoo voort. Hij vreesde Allah, en vertelde maar al aan den vogel, dat zijne dadels onmogelijk groot waren.
Het loon dor deugd bleef niet uit. Nog geen driemaal had de Khalif al de bewoonsters van zijne harem laten ombrengen, nog had geen moeder den tijd gehad hare dochters behoorlijk gereed te maken voor d£ markt te Roem[1], nog had Hassan geen enkel verdwaald geitebokje ontmoet om hem gezelschap en in 't leven te houden op zijne mat, en ziedaar, de vogel riep:
— Mijn vader is een hond, —
dat was niet noodig, maar hij zei 't Hassan na.
— Mijn vader is een hond, krijg lengte van veeren, de dadels van Hassan, Ben...[2].
Ik weet den naam van Hassan's vader niet, en als 't een hond was, komt die er ook niet op aan.
— De dadels van Hassan zijn driemaal grooter dan ze zijn!
Toen waren er betweters in Damaskus, die dat tegenspraken. Maar 't duurde niet lang. Er was namelijk in de stem des vogels, iets dat de lucht deed trillen