Pagina:Multatuli - Minnebrieven.djvu/64

Deze pagina is niet proefgelezen

Zou de wijsheid die de mensch behoeft niet eenvoudig wezen, — zou ze moeijelijker te vatten zijn, dan de reuk der spijzen, zoo gemakkelijk op te vangen met onzen neus, dien toch de lieve natuur heel eenvou- d i g boven den mond plaatste ? Ik geloof zeker dat de godsdienst-uitvinders dat orgaan een plaatsje zouden hebben gegeven aan den linkerhiel, als zij geraadpleegd waren, wat gelukkig niet gebeurd is. Alles wil omslag.

„Doodt de zinnen!" roepen zij die God meenen te dienen door den mensch te verdraaijen, als dien boer.

„Doodt de zinnen!" roepen zij, die gaarne wat willen genieten met hunne zinnen, en de slimme berekening maken dat er meer zou overschieten, naarmate er minder gebruikt werd.

BDoodt de zinnen, werpt weg wat u behagen zou!" riepen te allen tijde de vromen, die met veel graagte aasden op alles, wat er werd weggeworpen door de onnozele zielen, die hen geloofden[1].

Wat zoudt gij zeggen van een kind, Fancy, dat zijn vader zou meenen te vereeren door iets anders te zijn dan een ... kind?

En wat van de oudere broeders, die aan zulk kind trachten te beduiden dat het zich inkrimpe eu weinig behoort te eten ad majorem patris gloriam ?

Zoudt ge niet op 't denkbeeld komen, dat die oudere broeders begeerte voelden naar wat ruimte en wat spijs?

Wie u zelfvernedering voorstelt als deugd, is een bedrieger.

Genot is deugd.

Ziedaar een paar teksten, Fancy.. Preêken schrijf

  1. Ik weet wel dat ze schrijven: onnoozel, maar ik weet niet waarom. Zoo is er veel in die zoogenaamde taalkunde, dat ik veranderen wil.