duidelijk geschreven in 't vóór ons liggend boek der werkelijkheid, waarin geen enkele tekst vervalscht is, en dat men lezen kan, zonder de minste kennis van He- breeuwsch of Grieksch. 't Zou ook wel ongelukkig wezen, als de weg ter zaligheid juist leiden moest langs Tini.
In dat boek staat geschreven dat wie steenen op- slikt, zijn maag bezwaart. Wie genot zoekt in overdaad, wordt ziek. Wie zijn naaste doodslaat, krijgt den naam van een onpleizierig mensch, en wordt behandeld als zoodanig. Wie liegt, wordt niet geloofd. Wie steelt wordt vastgebonden door personen die wat bezitten. Wie uit het venster springt, bezeert zich. Wie zich in de bres stelt voor arme drommels, lijdt gebrek. En wie minnebrieven schrijft, wordt uitgejouwd.
In al die voorschriften uit het boek der werkelijkheid is niets raadselachtigs, zoo als men wél vindt in de andere boeken. Dit komt wijl de menschen, die reli- giën maakten, niet meenden wat zij zeggen, en omdat de natuur wél meent wat zij doet. Gij ziet, Fancy, dat ik ook op dat punt tracht terug te keeren tot die natuur, precies als met de Utrechse feesten.[1]
Ik ben benieuwd naar uwe geschiedenis. Zoudt gij geschaakt zijn op uw zevende jaar? Dat ware te vroeg, Fancy! En hoe dit in verband staat met uwe haren, begrijp ik niet. Kan ik u genoegen doen met een minnelied ? Wilt gij eene verhandeling over vrijen arbeid ? Stelt gij belang in eene analyse van onze wetgeving op het stuk van ouderlijk gezag! Wilt ge weten hoe in Indië het gezag van Nederland ...
Maar, Fancy, dan verval ik weer in de geschiedenissen van gezag, die gij zoo troosteloos vindt...
Zeg mij, hoe moet ik u schrijven, om den strijd te winnen tegen de personen, — en de zaken helaas! — die mij uwe ziel schijnen te betwisten?
- ↑ Wanneer men schroomt een paar lastige consonanten weg te gooijen, zou men om consequent te zijn „Ultrechtsche" moeten schrijven. Die l hindert niet zoa erg als c h t s c b.