is om huisvesting voor haar hart. 't Staat aan haar om de muren uit te zetten.
Ik begrijp waarlijk niet, Max, hoe gij haar niet herkend hebt. 't Is ondankbaar van uw hart, dat meer geheugen behoorde te hebben. Wat mij betreft, ik heb haar lief. Zij heeft mijn leven heerlijk schoon gemaakt, en ik wijt de schrale voeding onzer kinderen niet aan haar, zoo als gij meermalen deed in buijen van onregt- vaardigheid. En als ge trouwt, kom ik op de bruiloft met Max en Nonnie, die er bij hooren.
Onlangs wandelden wij, en plukten bloemen. Zij was met ons. Kleine Max vraagde of de bloempjes het wisten, dat het nu wat warm zou blijven, — en, zeide hij:
— Zie, ze knikken de zon toe! Zij weten dat ze er lief uitzien, en dat de zon vriendelijk voor hen is.
Hoe komt hij aan dat denkbeeld, dacht ik, en vraagde het hem.
— Ik heb dat van Fancy, zeide hij.
Maar ze leert hem ook ondeugende dingen. Hij liegt niet, maar jokt veel. Dat leert hij van haar.
Onlangs hoorde ik hem lagchen, zoo als hij lacht wanneer hij een guitestuk verrigt heeft. Ik zag eene oude werkster, die naast ons woont, trippelen en dansen als een gek mensch. Kleine Max had haar Cayenne peper te proeven gegeven.
— O'est trés doux! had hij gezegd.
't Mensch brandde haar mond aan zijne douceur. Ik wist niet of ik boos was, of moest medelagchen met Max, die over den grond rolde van pleizier.
— Dat hebt gij gedaan, Fancy, zeide ik vrij streng. Zeg mij nu ook wat ik te doen heb, opdat mijn kind niet wreed worde, en vermaak zoeke in leed?
En toen zeide ze mij zachtkens deze woorden voor, die ik herhaalde, overluid:
— Kleine Max, voelje geen smart van de pijn, die deze vrouw lijdt, omdat ze op u vertrouwde?
Kleine Max lachte niet meer. De tranen sprongen