We zijn weer verhuisd. 't Wordt al naauwer en naau. wer. 't Ia mij of ik een vischfuik inreis, zonder retour- billet. Nog kan die oude kast het huis niet in ; het eind zal wezen dat wij 't huis in de kast zetten, dan wordt het sleutelgat, deur.
Uw gedurige twijfel of ik een meisje ben, hindert mij. Ik ben gesteld op mijne identiteit. Zou 't U smaken als men zich obstineerde u aan te zien voor een wolk? Verbeeld u dat men u afweerde met een parapluie, en dat uwe droefheid, uwe tranen, op 't weerglas stonden genoteerd als regen. Of dat men u tegen 't lijf liep, in meening door u heen te loopen? Of dat men u opsnoof als aether?... Zijn dat pleizierige dingen ? Voor den honderdsten keer zeg ik u dat ik meisje ben, en om u goed te overtuigen, zal ik u een en ander verhalen van mijne omgeving. Oordeel zelf of een geest dat zou kunnen verzinnen.
Mijne moeder is dood, en mijn vader hertrouwde om dat eene vrouw zooveel gemak geeft in 't huishouden. Mijne stiefmoeder is een brave vrouw, en dat spijt mij zeer, want ik zou 't gemakkelijker vinden over ondeugd dan over braafheid te klagen, omdat ieder zoo partg trekt voor braafheid. Nu verlies ik 't altijd, als ik zeg dat ze mij 't leven zoo vervelend maakt. Nooit heeft iemand voor haar een weefgetouw uitgevonden. Zij breit, breit, breit,... altijd breit ze, en den overigen tijd knoopt ze en haakt ze.
Maar den tijd die zij daarna' vrijheeft, besteedt ze aan anti-makassars voor de watersnood-loterij, en in verloren oogenblikken stopt ze kousen. Ik heb u nog vergeten te zeggen dat zij ter afwisseling kanapékussens borduurt met kraaltjes. Kent ge dat? Ik vraag niet of ge 't kunt? Het is aldus:
Men koopt of huurt een stuk papier dat afgedeeld is in zeer kleine ruitjes, die allen gekleurd zijn, en wel