dacht bezig-houdt, is zeer groot, en daaronder behoort ook de vraag die thans in Nederland aan de orde van den dag schynt: de vraag over Vryen-arbeid en Kultuurstelsel, waarvan die kibbelaryen over consignatiestelsel, kultuur-emolumenten, enz. onderdeelen zyn.
De ware vraag van den dag is deze:
Wordt de Javaan mishandeld?
Zal hy dit voortdurend verdragen?
Wat moet er gedaan worden om een eind te maken aan die mishandeling?
Maar deze vragen legt men u niet voor. Er zal ’n tyd komen dat ge u schamen zult over uw gebrek aan doorzicht. Het zal u onverklaarbaar zyn dat ge u aanhoudend liet verlokken tot het behandelen van andere vragen.
Want ik stelde u in-staat dit bedrog te doorzien en te ontwyken. In den Max Havelaar heb ik aangetoond dat de Javaan mishandeld wordt. Wie heeft dit weersproken? Dagbladen, tydschriften, brochures stelden ten-klaarste in ’t licht dat ik niet overdreven heb, dat ik beneden de waarheid ben gebleven. Zie den Indiër, den Gids, het Neêrlands-Indisch tijdschrift… in ’t kort, alle organen van de liberale party. Of die organen zoo volmondig zouden verklaard hebben dat ik de waarheid sprak, indien ze hadden geweten dat ik geen partyman was, mag betwyfeld worden. Maar wat geschreven staat, staat geschreven. ’t Is zoo, ik ben beneden de waarheid gebleven. Ik vreesde en vermeed àl de waarheid te zeggen, uit kunstgevoel. Ik wilde sympathie opwekken, geen walging. En dit zou t geval ge-