tegen den Javaan, dien ge nooit overwonnen hebt. Waar zyn de veldslagen, die ge hem hebt geleverd? Waar liggen de vestingen, die ge hem afnaamt? Daarvan zwygt uwe geschiedenis.
Die geschiedenis vertoont een walgelyk weefsel van kruipende onderdanigheid in tegenspoed, van wreedaardige ruwheid in voorspoed. Verraad en woordbreuk spelen daarin de hoofdrol. ’t Spreekt vanzelf dat de vergaderingen van Heeren XVII in ’t moederland, en van de edele, meer of min extra-ordinaris Raeden van India daarginder, altyd geopend werden met ’n aanroeping van den Heer der heirscharen. . . denzelfden Heer zeker die den zegendief Jakob beschermde tegen Ezau.
En later die Javasche oorlog in 1826—31! Ze werd gerekt in ’t belang van een der bevelhebbers, die een speler was, en meest-al court d’argent zynde, oorlog noodig had om aan geld te komen. Nog wyst men te Batavia ’t huis dat hy verdobbelde in één nacht. Zoo’n verlies moest de Javaan weêr betalen.
En hoe is ten-slotte die oorlog geëindigd? Door verraad. Diepo Negoro}, het hoofd van den opstand, had vrygeleide toen men hem gevangen nam. Zyn zoon was onder myn custodie op Amboina, en ’t was kurieus de opinie van dien man te hooren, over de Hollandsche goede trouw en verdere christelyke deugden, te veel om optenoemen. Daarvan weet ook Ferdana Mantrie van Palembang te spreken. De voorlaatste Keizer van Solo is gevangen genomen, afgezet en gebannen, omdat hy. . . gebeden had op de graven zyner voorvaderen, zonder permissie van den resident te Soerakarta. . .
Ge toont oude papieren, waarin sommige Hoofden verklaarden. . . maar gyzelf hebt later die Hoofden ter-zy gezet, en hunne souvereineteit nietig verklaard, zoodra ge die niet meer