Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/67

Deze pagina is gevalideerd

[1] De heer Nygh wendde zich heden tot my, met verzoek om een »iets” ten-voordeele van de slachtoffers der overstrooming op Java. De brief die dit verzoek inhield, was geschreven op ’n wyze die in my de vraag opwekte, waarom de schryver daarvan niet liever zelf de voorgestelde taak op zich nam? Sommigen weten, en allen kunnen het weten, want het staat duidelyk in den Tydspiegel, dat ik niet schryven kan en niet van schryven houd. Er zyn weinig zaken die me meer tegen de borst stuiten. En het is niet dat gedeelte van schryven alleen, wat Hugo de Groot beneden het naaldenmaken stelde, neen, ook het niet-ambachtelyk gedeelte van het »vak” — dàt zelfs ’t meest — strydt zoo geheel tegen m’n natuur, dat er inderdaad geringer talent noodig is om de Nederlandsche natie te bewegen tot weldadigheid, dan om my wegtelokken uit de tent waar ik zit te pruilen om Briseïs.

En dit toch heeft de heer Nygh gedaan.

Ik zat en morde en toefde en leed. En ik dacht aan Huygens. Dit werd veroorzaakt door twee jongens die voor m’n venster stonden te kibbelen, en iets schenen te willen laten beslissen


  1. Dit stukjen is van April 1861.