Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/86

Deze pagina is gevalideerd
78
Wys my de plaats


bergte! Toch was hy terug in slechts anderhalven dag…dat noem ik ryden!

En voor Karidien’s huis klinkt de gamlang. En achter hoort men het stampen van de ryst. En er is gepraat en gelach in den kring, zoodat het ons byna belet de pantoens te verstaan. En dit zou jammer wezen misschien, want dikwyls is daar veel schoons in.

Men heeft waarschynlyk opgemerkt dat de spreuken van Salomo meestal bestaan uit twee duidelyk afgescheiden gedeelten, waarvan het tweede als ’t ware ’n weerslag uitmaakt op het eerste. De huiselyke dichtspelen der Javanen herinneren aan deze eigenaardigheid. Een van het gezelschap begint met het zingen van een regel. Door ’n ander, of beurtelings door allen, wordt het gezegde in recitatief beantwoord. Ik gis dat de spreuken van Salomo op gelyke wyze ontstaan zyn.

In den kleinen kring waar ik getracht heb den lezer binnenteleiden, speelden natuurlyk den tyger en de geschiedenis van den dag ’n groote rol in de dichting van dien avend. [1]


  1. (Noot van 1875.) De hier bedoelde dichting zou men zinnerym kunnen noemen, en staat, hoe onnoozel ook, toch iets hooger, dunkt me, dan ons àl te kinderachtig rymen op klank. Dat dit laatste niet volstrekt…zinneloos behoeft te wezen, kan waar zyn, maar dat het er toe leiden kan, en dat het er dikwyls inderdaad op neerkomt, zal voor waar worden gehouden zoodra men beginnen zal de kunst van lezen wat beter te beoefenen.
    Wat de pantoens der Javanen aangaat, ik beweer geenszins dat ze gewoonlyk geestig zyn, maar…dit is ook ’t zoeken niet. Ze maken geen pretentie. Zeer zelden slechts wordt er in zoo’n zinnerym iets uitgedrukt, dat in leven blyft. Veel minder nog dat het leven waard is. Eén pantoen slechts, zoover ik weet, weerstond de vereenigde pogingen van den „tand des tyds” van HelmersHollandsche Natie, en van de welbekende Nederlandsche oorlogsbulletins. Het luidt…ik durf waarlyk niet! M’n vyanden zouden uitstrooien dat ik ’t vod gemaakt had. Welnu dan, men vrage aan dezen of genen die, zonder doof te zyn, eenigen tyd in Indie doorbracht, wat de weerslag is op den aanhef: als ’t regent, loopen de geitjes weg, en men zal de overtuiging opdoen dat de roem van Neerlands braven…enz.