Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/88

Deze pagina is gevalideerd
80
Wys my de plaats


driemaal had Karidien de meisjes achter het huis toegeroepen wat áántestampen, omdat hy meende dat ze luierden, wyl men maar zoo flauw geluid hoorde van ’t toembok. [1] Er was geraas rondom, en ’n oogenblik scheen het of…

»Stil! zei de oude man die ’n watervloed sterker had geschat dan de klauwen van ’n tyger. Stil…luistert…hoort…daar is hy…de banjir!”

Alles zweeg, alles luisterde, alles schrikte…

Banjir!


Hoe zal ik u beschryven, machtige stortvloed van ’t gebergte! Waarmee zal ik u vergelyken, reus van water, die wegvoert wat u tegenstaat, die boomen ombuigt als halmen, en geheele wouden gladstrykt! O, hoe natuurlyk dat alle volken herinnering hebben van watervloeden, uit de kindsheid hunner geschiedenis!

Dat doffe gesuis van ’t begin maant tot oplettendheid, en wie luistert met het dichtergehoor des harten, verstaat daarin duidelyk ’n beroep op aandacht. Dat beroep hebben alle kindervolken vertaald: »hoort hoe de Heere Heere spreekt!” en dichters hebben verzonnen waarom de Heere alzoo sprak, en priesters maakten zich de vreeze des volks ten-nutte, om winst- en gezaggevend verband te brengen tusschen de forsche krachten der Schepping, en hun eigen onmacht. Maar natuurkenners vorschten na, hoe en waarom die wolken zich samenvoegden om de kruinen der bergen, en neervielen met geweld, om van beekjes rivieren te maken, van rivieren stroomen, en van stroomen ’n zee…één zee die alles meevoert, alles vernielt!

Banjir! De aarde dreunt, de lucht perst saâm, het ademhalen wordt moeielyk, de ooren suisen als-of alle geluid zich oploste


  1. Ryst stampen in een houten blok. ’t Woord is ’n onomatopee.