Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/89

Deze pagina is gevalideerd
81
waar ik gezaaid heb!


in één klank, dien men zou beschryven als ’n reusachtige R, wanneer er beschryving van dien klank mogelyk was.

„Hoort gy dien toon vol schrikbre klem,
Die ’t angstig dal vervult?
Het is des stortvloeds wilde stem,
Die in de bergkloof brult.
De wolk, die zy een rustplaats bood,
Ontlastte er zich den zwangren schoot
En voedde ’t stroomgeweld;
En onweerstaanbaar in zyn vaart,
Komt het, gelyk een hollend paard
De klippen afgesneld!
Hy komt, de zwarte waterval,
Wiens magt de rotsen slaat te mortel,
En boomen afrukt van hun wortel,
En met ver klinkend krygsgeschal
Een meir vormt in het siddrend dal! [1]

Het water ryst niet, het stuwt. Men ziet er niet op, men ziet er tegen, alsof ’t ’n muur ware die zich voortschuift over de vlakte. Het leven valt hier niet te berekenen naar voeten hoogte, doch naar uren nabyheid. En men meene niet dat eenige uren afstands de veiligheid verzekeren, in weinige minuten zyn die uren doorgesneld. Weg, tuinen van koffieboomen die daar zoo kort geleden nog de hoogte kroondet, en in schynbare veiligheid neerzaagt op ’t zilveren beekjen in de diepte…dat beekjen is sterk en woedend geworden! Weg, landhuis met witten gevel, dat zoo vriendelyk uitstaakt boven ’t omringend plantsoen: de hoogte uwer ligging baat u niet…de banjir springt en schuift over vallei en diepte, laat die gevuld achter, maar houdt water en kracht genoeg over, om hooger en sterker te blyven dan gy! Weg, dorpjen op den heuvel — zie, wat beneden lag, is reeds verslonden — maar de banjir is hooger dan de heuvel, die straks niet meer zal uitsteken boven de oppervlakte van ’t water, doch slechts ’n oneffenheid zal wezen, als de zandbank op den bodem eener zee! Weg, alles wat weer-


  1. Meyer, „Afscheid van Java.”
6