Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/91

Deze pagina is gevalideerd
83
waar ik gezaaid heb!


landman onderzoekt en nadenkt, zal de spade ontvallen aan z’n hand…hy zal het lyk herkennen…hy zal vele lyken herkennen…

Wie zou dàt zyn, — neen, wie zou dat geweest zyn? Het heeft — o vreeselyke nauwkeurigheid der taal die ’n lyk onzydig maakt! — het heeft den linkerarm omwonden. Dat was Karidien, die zoo moedig streed tegen den tyger, en die zoo verheugd was omdat hy de sarong van z’n vrouw zou kunnen lossen met het loon zyner dapperheid!

En dàt? Dat was Pa-simah, met z’n zoontjen, ’t zoontje dat hy zoo lief had, in de armen. En Simah zelf, die zoo grootsch was omdat toch zyn vader altyd zou meegenoemd worden by ’t verhalen van Karidien’s heldendaad!

Daar liggen de lyken van drie meisjes naast ’n rystblok…wat hadden ze lief gezongen, dien avond, helaas!

En wat verder het lyk van den ouden man die zoo wèl gezegd had dat de banjir sterker was dan de klauwen van ’n tyger…

Maar Loentar’s lyk ligt daar niet. Hy was op het hooren van de schrikmare weggevloden naar het huis van z’n heer, had ’n paard uit de stallen gehaald — hy die zoo goed reed! — en voort…voort! Maar de banjir had hem achterhaald. Want Loentar had ongelyk in de meening dat de spieren van ’n paard sterker zouden wezen dan de watervloed!

Zie ginder Saléman en Daoud, de twee kinderen met koningsnamen, en Kromo, die ontsnapte aan de kogels en de klewangs der Balinezen…ook hen bereikte de banjir!

En verder-op in het slyk liggen twee lyken, de armen in-een-gestrengeld…het scheiden zou moeielyk wezen, zelfs na den dood: men zal ze te-zamen moeten begraven! Want dat waren Kerto Widjoyo, die schryver worden zou by den onder-kollekteur en de veertienjarige Sitoe, die zoo ongeduldig wachtte op die aanstelling, om Widjoyo’s vrouw te worden…