42
we op 86° 3' N. Br.; maar het ijs werd steeds slechter en eindelijk den 7en April werd het zoo gevaarlijk, dat ik het niet raadzaam achtte nog verder naar het Noorden te gaan. Als het ook zoo was in de richting van Franz Jozefsland, zouden wij moeite genoeg hebben om daar te komen.
Wij waren toen op 86° 14' N.B. en ca. 95° O. L. Om den toestand van het ijs te onderzoeken en te zien of het mogelijk was, nog voort te gaan, ging ik op ski verder naar het Noorden. Maar ik kon geen kans zien om er door te komen. Van den hoogsten ijsberg dien ik vinden kon zag ik enkel saamgepakt en opeengestapeld ijs, zoover het oog reikte.
Geen land.
Hier en op onze geheele reis zagen wij geen zweem van land, in welke richting ook. Het ijs scheen voor den wind te drijven, zonder door eilanden of vast land gestuit te worden, vele mijlen ver. Het is niet waarschijnlijk, geloof ik, dat er land te vinden is aan deze zijde van den Noordpool, al moeten wij veronderstellen dat aan den anderen kant in zekeren zin een voortzetting van de Noord-Amerikaansche eilandenzee naar het Noorden toe gevonden wordt.
Toen wij den eersten keer van de Fram vertrokken, namen wij onze warme kleederen