54
kust van het land, in de hoop weldra de zee te kunnen oversteken naar Spitsbergen. Wij zochten tevergeefs land in het Westen. Den 18en Aug. dreef een wind van den zeekant het ijs naar de kust en wij werden een week lang ingesloten, Toen wij onze reis vervolgden, werden wij na verloop van een paar dagen op nieuw ingesloten, namelijk den 26sten Aug., op ca. 81° 13' N.B. en 55½ O.L. We waren nu al zoover in den herfst, dat ik het te laat vond om nog de lange reis naar Spitsbergen te ondernemen. Daarenboven zouden wij daar zoo laat aankomen, dat wij niet meer konden verwachten er schepen te vinden om ons naar het vaderland te brengen. Wij zouden er dus moeten overwinteren, zonder tijd te hebben voor het verzamelen van provisie en het maken van de noodige toebereidselen. En daar de plaats waar wij ons bevonden wel geschikt scheen om te overwinteren, terwijl er voldoende gelegenheid scheen te zijn voor het schieten van wild, vonden wij het maar 't veiligst daar te blijven en ons voor te bereiden op den winter.
Bouwen van een hut.
Wij gingen terstond aan het werk en schoten walrussen, welker spek wij als brandstof wilde gebruiken. Maar voor twee mannen is het behandelen van die groote dieren een zeer zwaar werk.