59
wat suiker hadden gehad, dan zouden we een heerenleventje hebben geleid; daarover waren wij beiden het eens.
Eindelijk lente.
Eindelijk kwam de lente, met zonneschijn en vogels.
Hoe goed herinner ik mij dien eersten avond, een paar dagen voor de zon boven den gezichteinder verscheen, toen wij opeens een kleine troep duikers (een soort van alken) voorbij ons zagen drijven, langs de bergen, naar het Noorden toe. Het was als een eerste groet van leven en lente. Er kwamen nog veel meer na die eersten en weldra wemelden de bergen om ons heen van die kleine zomergasten van het Noorden, die alles vervroolijkten met hun blij gekwetter.
Een donkere lucht, welke wij den geheelen winter, maar vooral nu in de lente zagen in het Zuiden en Zuidwesten, scheen een teeken dat er in die richting water moest zijn, dat door de lucht weerkaatst werd. Wij meenden daarom te kunnen hopen op een snelle en gemakkelijke reis in onze kajaks naar Spitsbergen, gedeeltelijk door open water, gedeeltelijk over het drijfijs. Nu wij weer daglicht hadden, gingen wij toebereidselen maken voor die reis.
Zonder zeep.
Er moest echter nog veel worden gedaan, voor wij konden vertrekken.