gcheidt door de ongevleugelde, ongetande meeldraden en door net gemis van een vruchtdrager.
Zij werd gevonden door den Heer L. Rieter in de vestingwerken van Muiden en tevens kwam zij voor in de zending Heukels, als gevonden door den Hcer J. D. F. Rischbij Rotterdam en ingezonden als een onbekende Lepidium.
Draba muralis L. Bladen omgekeerd eivormig, gaafrandig of getand, de stengelbladen aan den voet geoord; bloemen klein, bloembladen omgekeerd eivormig-, gaaf, wit; vruchtdragende tros zeer lang en los; hauwtjes voorzien van stelen die even lang als of tweemaal langer zijn dan de hauwtjes, glad, elliptisch, met — 8-zadige hokjes.
Thuisbehoorend in Europa en Noord-Afrika. Een echte Draba, verschillend van Draba verna door den bebladerden stengel en de niet gespleten bloemblaadjes. De laatste eigenschap schijnt gewichtig genoeg D. verna tot het geslacht Erophila te brengen.
D. Muralis is geen nieuwe indigene; immers zijn werd reeds tusschien 1939 en 1842 verzameld bij Gorkum, ook bij Dordrecht en Zwolle.
Lepidium apetalum Wild. (L. incisum Aut. non Roth.)
Stengel opgericht smal en aangedrukt pluimvormig vertakt; wortelbladen vindeelig, stengelbladen smal langwerpig, ingesneden-getand of gaaf; bloemen met 2—4 meeldraden zelden zonder bloembladen; vruchtdragende trossen verlengd en zeer dicht bezet; hauwtjes elliptisch aan den top smal gevleugeld; stempel zittend. L micrantlium Ledeb.
Zij behoort thuis in Zuid-Oostelijk Rusland, Songarie en Siberië.
In het Noordduitsche gebied sedert 1885 hier en daar ingesleept en plaatselijk bij massa's optredend. Volgens Abromeit in West Pruisen op een enkele plaats volkomen ingeburgerd.