naar het Westen tot Pennsylvanie , West Virginia, Kentucky, Arkansas, Texas en Mexico. Zij wordt evenzoo gevonden langs de kust der Stili Zuidzee en in Zuid Amerika. Yolgens Torrey and Gray een zeer variabele soort, wat uit het herbarium materiaal genoegzaam blijkt.
Erica cinerea L.
Bloemen eindelings en voorkomende aan het einde van kleine asstandige takjes, die bebladerd zijn en '1—3 bloemen dragen, die met elkander een eindelingsche aarvormige tros
doen ontstaan; bloemstelen zeer weinig behaard, bijna van gelijke lengte van de bloemkroon. Kelk met lancetvormige slippen, deze glad, vliezig langs de randen, veel korter dan de bloemkroon. De laatste urnvormig (5 m.M. lang, 4 m.M. breed), rose, violet of wit, met korte lobben. Meeldraden met draadvormige aanhangsels. Vruchtkapsel bolvormig, glad, met 5 voren. Bladen in kransen van 3, glad, glanzend, lijnvormig, zeer smal, stomp, in hun oksel nieuwe bladkransen dragend. Stengel 3 — 6 d.M. , opgericht, sterk vertakt met opgerichte behaarde takken. Bloeit Juni — September.
De plant komt voor in Noord en West Frankrijk, in Duitschland zeer zelden. Zij is voor ons land niet nieuw, reeds de Gorter geeft haar op als groeiende bij Naarden en de Bilt,ofschoon zij daar nimmer is teruggevonden en de soort dan ook werd beschouwd als twijfelachtig, doch die echter wellicht als inlandsch zou kunnen beschouwd worden (Arch. 1. 1. p. 398). Eerst in 1856 bleek in het herbarium door den Heer W. C. Staring aan de Vereeniging afgestaan, zich daarin een exemplaar te bevinden, waaromtrent dc toenmalige Voorzitter, Dr. van den Bosch, het volgende opmerkte:
Ik reken op uwe toestemming, wanneer ik deze plant eene belangrijke aanwinst voor onze Flora noem. Want, hoezeer door den Heer v. Hoven bij Maastricht waargenomen, ontbrak ons eene tweede groeiplaats, ten gevolge waarvan de door de Grorter vermelde twijfelachtig moesten schijnen.