kenmerk van andere Digitalis soorten is de beharing dezer deelen dus niet te gebruiken, ofschoon bij de meeste floristische werken op dit kenmerk groot gewicht gelegd wordt.
Datura Stramonium L. var. Tatula. (D. Stramonium Chalybea Koch, Syn.).
Bloemsteel en bladnerven violet, kelk violet getint, bloem-kroon blauwviolet. Veel zeldzamer dan de gewone soort, waarschijnlijk uit botanische tuinen ontsnapt.
Yerbascum orientale M.B.
Tweejarig, Stengel recht, bebladerd, naar boven pluimvormig, bladen behaard, van onder dikwijls witviltig, de onderste gesteeld langwerpig, gekarteld, puntig, aan den voet vaak samengetrokken, bundels weinigbloemig aan smalle wijde trossen, bloemstelen langer dan de kelk; slippen van de nauwelijks 2 1/2 m.M. lange kelk elsvormig, kroon klein, geel, helmdraden paars behaard; kapsel klein, langwerpig, behaard, tweemaal langer dan de kelk. Plant oorspronkelijk uit den Caucasus, nu en dan in Europa ingevoerd.
Het exemplaar door Mej. Ogterop stemt nog het meest met gemelde plant overeen, ofschoon ik geen zekerheid heb op alle in de beschrijving opgenoemde kenmerken. Zeker is het geen Y. sinuatum, daar de vorm der bladen daarmede volstrekt niet overeenkomt.
Yerbascum phoeniceum L.
Tweejarig, wortel kort en dik, stengel eindigend in een enkelvoudigen, sierlijken lossen, gekleurden tros, zeldzamer een weinig vertakt; bladen van boven bijna kaal, van onder kort
behaard; de wortelstandige opeengedrongen eivormig of langwerpig-ruitvormig tot een korten steel versmald, stomp, met stompe tanden of bochtig, stengelbladen in gering aantal, zittend, langzaam kleiner wordend, langwerpig en lancetvormig, gepunt; bloemstelen draadvormig, alleenstaand schuin afstaande,