vele malen langer dan de kelk en de lijnvormige steunblaadjes; kelk klierig behaard, verdeeld in elliptische stompe slippen; bloemkroon paars of rood, glad, helmdraden met paarse wol, kapsel eivormig, een weinig aangespitst, iets langer dan de kelk.
Plant uit Deutschland, de Donaustreken, Italië, Dalmatië, Zuid-Rusland, Siberie.
Mimulus luteus L.
Over deze soort werd reeds in dit Archief (3. 1. p. 174) het een en ander opgemerkt, dat ik hier niet behoef te herhalen. Ook bij deze soort is het twijfelachtig, of zij tot de
zuivere indigenen behoort, ofschoon het niet te miskennen valt dat waar zij zich eenmaal genesteld heeft, zij zich op haar plaats gevoelt en zij zich telken jare uitbreidt.
Mentha piperita L.
Overblijvend met wortelstok; Stengel glad, meestal opgericht, vertakt 3 — 9 d.M. hoog. Bladen lancetvormig, gesteeld, donker groen, spits, afgerond of versmald aan den voet, scherp gezaagd, onbehaard aan beide zijden, of behaard aan den onderkant op de nerven, de grootste 4 — 8 c.M. lang, 2 1/2 — 4 c.M. breed, bloemkransen tot eindelingsche dichte of onderbroken aren vereenigd, die dik en stomp, bij vruchtrijpte 2 1/2 — 8 c.M.
lang word en, de middelste alsdan meestal overtroffen in lengte door de zijdelingsche; steunblaadjes lancetvormig, aangespitst, niet langer dan de bloemen, de lagere somtijds bladachtig ontwikkeld; kelk buis-klokvormig, glad, met elsvormige tanden, deze meestal gewimperd; de helft langer dan de buis; kroon glad; stijl vaak 3-spletig.
Europeesche plant, die ook in Noord-Amerika is ingevoerd. Als geneeskrachtige plant, wordt zij somtijds aangeplant en om die reden zal men haar voorkomen te Noordwijk kunnen verklaren, waar tallooze officineele planten uit de kweekerij van Dr. Everwijn nu en dan ontsnapt zijn.