en deed tevena uitkoraen dat de vorige sprekers, waar zij meenden dat de taak der revisie nog altijd^ berustte bij de te Zutphen benoemde Commissie, in dwaling verkeerden. Be- doelde Commissie had rapport uitgebracht en daarmede opge- houden te bestaan. Het is dus niet de vraag die Commissie wegens het overlijden van Prof. Suringar en het uittreden van Prof. Oudemans aan te vullen, maar wel om te weten hoe er gehandeld moet worden, nu, ten gevolge van het ontbreken van den daartoe aangewezen Corrector, het besluit van de Wintervergadering van 1898 niet kan worden uitgevoerd. Uit den verderen loop der besprekingen bleek dat de leden eene oplossing in twee verschillende richtingen wenschten. Sommigen, wier tolk de Heer Kok Ankersmit was, meenden dat mi de Heer Oudemans de correctie niet wenschte op zich te nemen, de Vereeniging de verantwoordelijkheid van het werk van Mej. Destrée, dat wij immers niet kunnen beoordeelen, niet op zich mocht nemen, maar hare poging nu alleen finantieel te steunen, door de kosten der uitgave voor hare rekening te nemen.
Anderen waren meer het gevoelen van den Heer toegedaan, dat Mej. Destrée zeer zeker den moreelen steun der Vereeniging op niet minder prijs zou stellen dan den finantieelen en dat de Vereeniging dus verplicht was zooveel mogelijk de uitgave te doen plaats hebben op de wijze zoals oorspronkelijk met Mej. Destrée was overeengekomen. De Heer Schipper meende dat dit ook wel uitvoerbaar zoude zijn, daar immers, naar het scheen, grove onjuistheden in het manuscript niet voorkomen en er voor het corrigeeren van kleine fouten, die op zich zelf niet zoozeer ernstig waren, toch wel iemand anders gevonden zou kunnen worden. Spreker had hier op het oog de Heer F.W. van Eeden en mocht deze die taak niet alleen op zich willen nemen, dan zou er in ons land of in België wel iemand zijn, die hem daarbij behulpzaam kon zijn.
De Voorzitter antwoordde hierop den Heer van Eeden