Pagina:Nieuwe Rotterdamsche Courant vol 075 no 175 Avondblad.pdf/1

Deze pagina is proefgelezen
1
1
NIEUWE ROTTERDAMSCHE COURANT. — WOENSDAG 26 JUNI 1918 — AVONDBLAD, A.

Avondblad, A.



Letteren en Kunst.



Boeken.

Museum-hervorming.

Nadat het bestuur van den Oudheidkundigen Bond in 1910 besloten had, in bijzondere winter-vergaderingen belangrijke oudheidkundige onderwerpen te bespreken, hield men zich in Januari 1911 bezig met de museum-begrootingen. Toen bracht wijlen de heer Moes in Juli te Deventer het belang der plaatselijke musea ter sprake. De rede werd toegejuicht, op diepgaander behandeling van de kwestie werd aangedrongen, een commissie ter voorbereiding benoemd. Deze is sedert gewijzigd doch heeft gearbeid: een vrij uitvoerig werk ligt vóór ons: Over Hervorming en beheer onzer musea, uitgave van den Bond bij A. W. Sijthoff’s Uitg. Mij. te Leiden verschenen.
Als werk eener commissie is het werk anonym verschenen. De meeste stukken zijn van één lid, doch anderen hebben ze herzien, het geheel is uit samenwerking ontstaan. Leden der commissie waren: Mr. S. Muller Fzn., voorzitter, Drs. C. Hofstede de Groot, A. Pit, J. Veth, W. Vogelsang en H. E. van Gelder (secretaris).
Twee reeksen van opstellen vindt men. De eerste behandelt de reorganisatie onzer rijksmusea; de tweede geeft een handleiding voor het beheer der plaatselijke historische.
In de eerste wordt allereerst het verband onzer rijksmusea behandeld, dan het Historische Museum, vervolgens de waarde van buitenlandsche kunst voor onze nationale musea, de dépôts, de verhouding tot de plaatselijke musea, de geldmiddelen.
Wat is een plaatselijk museum, wat moet het verzamelen, waar moeten plaatselijke musea gevestigd zijn, hoe moeten ze hun doel bereiken? Ziedaar de vragen in de tweede afdeeling behandeld.
Een derde afdeeling behandelt de opleiding van onze museum-directeuren.
In de vierde vindt men algemeene stellingen, met die over de oprichting van een historisch museum, over plaatselijka musea, en over de opleiding tot kunsthistoricus en museum-ambtenaar.
De conclusies over plaatselijke musea zijn aldus saamgevat:
„Willen de kleinere historische musea in Nederland zich tot een gewaardeerd, tot een onmisbaar geacht bezit der Nederlandsche natie opwerken, dan zal de wind eens flink door curiositeiten-verzamelingen en oudheidkamers moeten waaien, en met veel dilettantisme veel dood hout moeten opruimen
„Zoo wij ze maar niet in onze musea laten versteenen, hebben de historie en de kunst van het verleden immers nog kracht tot leven, tot het schenken van hun rijkdom ook aan ons geslacht. Dáár ligt een schoone taak voor werkende, voor waarlijk levende musea. De weg om daartoe te komen ligt in het wel overwegen van doel en van middelen.”
Over den inhoud van zulke musea leest men o.a.:
„Niet de veelheid van voorwerpen moet het hem doen, maar de hoedanigheid en beteekenis. Van verderaf liggende tijdperken, waaruit het overgeleverde aantal voorwerpen betrekkelijk gering is, wordt de belangrijkheid van elk voorwerp ten opzichte van het geheel dus grooter; voor tijdperken, waaruit wij veel overhebben, wordt de beteekenis van elk voorwerp ten opzichte van het geheel kleiner. Dat telt mede voor de bepaling der qualiteit; maar ook de qualiteit op zich zelf moet overwogen worden: men verzamele niet het minderwaardige, tenzij juist het feit van het minderwaardig-zijn kenschetsend is, bijv. een bepaald tijdperk teekent. Moet men al, ten einde een leemte in een ontwikkelingsdemonstratie te vullen, iets van minder qualiteit opnemen, dan trachte men toch het zoodra mogelijk door een beter staal te vervangen: het minderwaardige kan dan in depot gebracht worden als voorwerp van vergelijking en studie.
Kunnen wij nu, na aan verschillende zijden grenslijnen getrokken te hebben, ook het begrensde gebied zelf nauwkeuriger bezien? Niet volkomen; immers hier zijn zooveel verschillende verzamelingen mogelijk, als verschillende ressorten zijn: elk heeft zijn eigen karakter, dat in de musea tot uiting moet komen. Maar er zijn toch wel trekken die allen gemeen zijn.
Ten einde de geleidelijke beschavingsontwikkeling het best te kunnen typeeren, verdient het overweging, daar die zich natuurlijk het sterkst heeft uitgesproken in de woning en de woninginrichting, te trachten voor deze in voldoende mate gegevens bijeen te brengen: betimmeringen, schoorsteenmantels, geschilderde zolderingen en plafonds in pleister, wand- en vloerbekleedingen, meubels en huisraad. Is het mogelijk, binnen het ressort voldoende stof te vinden, dat men er onder bepaalde voorwaarden modelvertrekken mede inrichten kan, zooals bijv. het Utrechtsche museum er verschillende heeft en zooals er hier en daar enkele zijn, dan heeft men daardoor een opzet, welke de verdere inrichting van het museum zeer vergemakkelijkt.
Maar meestal is men zoo gelukkig niet. Dan kan men echter toch nog wel voldoende bijeenbrengen, om in gewone museumzalen een geleidelijk overzicht gemakkelijk te maken. Bij de gewone huisinrichting komt dan de versiering; men moet bijeenbrengen voorbeelden van wat daarvoor binnen het ressort gediend heeft: aardewerk, koper, tin, en wat het meest gesproken heeft: schilderwerk.
Hiermede komen wij aan de kunst. Het plaatselijk museum moet voorbeelden bijeenbrengen voor de ontwikkeling van de kunst binnen het ressort: kunst in alle vormen. Voor de hand ligt, dat men bijv. van de schilders, beeldhouwers (snijders), goudsmeden, graveurs enz. enz., die binnen het ressort zijn geboren en hebben gewerkt, een waardige representatie tracht te krijgen. Men moet daarbij het verband tusschen den kunstenaar en het ressort in het oog houden. Laat ons met enkele voorbeelden onze bedoeling toelichten.
Daar is Rembrandt en Leiden. Zeker, de stad mag trotsch zijn op dezen edelen zoon en het plaatselijk museum ware zeker onvolledig, zoo het hem niet liet zien. Doch Rembrandt heeft niet lang in Leiden gewerkt, en niet Leiden maar Amsterdam was getuige van zijn glorieuze ontwikkeling. Het is dus niet wenschelijk in Leiden ander werk te exposeeren dan dat uit Rembrandts vroegsten tijd, waarin de Leidsche reminiscenties nog het sterkst zijn. Daarnaast echter zou men de betrekkingen tot het Leidsche gezin: de portretten van ouders, broer en zuster, of het portret van een Leidenaar, en natuurlijk ook topografisch werk, zonder bezwaar mogen opnemen; maar verder zou men toch niet moeten gaan.
Voor schilders, die zich nog vaker verplaatst hebben, is de scheiding moeilijker. Maar daarbij is ook een grens te trekken. Het lijkt niet noodig een schilder te veregenwooridigen, omdat hij enkele jaren binnen het ressort heeft vertoefd zonder meer, dat wil zeggen, zonder dat van hem daar invloed is uitgegaan, als hij daar bijv. noch leerlingen, noch navolgers gehad heeft.”
Er zal op den duur vanzelf aanleiding zijn, meer uit dit rapport onder de oogen van het algemeen te brengen.



Delft.

„Toen de kardinaal van Aragon in 1517 door Delft was gereisd, teekende zijn secretaris daar niet veel meer van op, dan dat de stad door vela diepe en breede kanalen was doorsneden. Arent van Buchell was na een bezoek aan de stad in 1597 evenzeer door de vele grachten getroffen en zeide, dat er haast geen wijk of straat zonder water was. Wat zulke oude reizigers een nuchtere opmerking in de pen gaf, geeft aan moderne, kunstzinnige bezoekers van Delft een dieperen indruk: zij worden vervuld van bewondering voor de echt Hollandsche stadsgezichten van de met boomen omzoomde grachten en grachtjes, welker wallekanten zoo dicht op elkander verbonden zijn door sierlijke bogen met bultige bruggedekken, waarop luchtige ijzeren leuningen een fijn silhouet teekenen.”
Aldus begint Cath. M. A. Gips een opstel over oude gebouwen in Delft, dat nr. 4 van den elfden jaargang van het Bulletin grootendeels vult, door den Oudheidkundigen Bond tegen de, morgen te openen, vergadering uitgegeven.
De leden zullen Delft zien; hier hebben ze over Delft een boek met vele afbeeldingen en uitvoerigen tekst. O.a. is er een plattegrond van de Oude Kerk, met voorloopige aanwijzing van de voornaamste bouwperioden volgens Dr. Kalf; men ziet er Hendrik de Keizer’s ontwerp voor het stadhuis naast een afbeelding van het uitgevoerde gebouw, en vóór eene van wat nu het stadhuis is.
Wat men bewonderend ziet in het boek, is alles oud; gelukkig is veel er van nog te zien.



Arnhem.

De Vereeniging tot Restauratie der Groote of St. Eusebiuskerk te Arnhem heeft aan de Provinciale Staten van Gelderland een bijdrage gevraagd in den vorm van een jaarlijksch subsidie van ƒ 1500 gedurende 10 jaar, voor de restauratie-kosten dier kerk.
Er wordt op gewezen, dat tot dusver voor de restauratie der Eusebiuskerk is uitgegeven een bedrag van ƒ 282,157.59, waarvoor aan subsidie van het rijk, de gemeente en aan bijdragen van particulieren werd ontvangen ƒ 228,772.67. In November 1893 werd door de Staten afwijzend op een dergelijk subsidie-verzoek beschikt, doch sedert dien is door de Staten meermalen voor kerkrestauratie subsidie toegestaan. Door den rijken steun van rijk, gemeente en particulieren heeft de vereeniging de restauratie van dit bekende, uit bouw- en geschiedkundig oogpunt zoo belangrijk monument kunnen uitvoeren. Doch thans ziet het bestuur der vereeniging zich genoodzaakt naar versterking der middelen uit te zien.
Hoewel toch de restauratie reeds zeer belangrijk is gevorderd, blijft er nog veel te doen over. De nog te doene herstellingen na 1918 omvatten o.a.:
De muren, het boogfries, de goten met balustrade en dakbedekking van het middenschip aan de Noordzijde.
Van den noordelijken zijbeuk, 6 muurvakken, waarin vensters met 5 steunbeeren, drie luchtbogen en bijbehoorende pijnakels.
Zes vakken der balustrade met nieuwe steenen goten en boogfries.
Ook de gewelven van den Zuidelijken en Noordelijken zijbeuk, van welke vooral de eerste grootendeels zijn opgehangen in ijzeren ankers aan de kap, moeten hersteld worden, een en ander zooals de architecten Jos. Cuypers en H. Portheine Jr. uiteenzetten.
Deze werken worden begroot op ƒ 116,000, welke begrooting echter nog dateert van 1911.
Ged. Staten stellen voor te beginnen met 1919 gedurende 10 achtereenvolgende jaren een jaarlijksch subsidie te verleenen van ½ van het jaarlijksch rijkssubsidie tot een maximum echter van ƒ 1500 per jaar.



Men schrijft ons:
Te ’s-Gravenhage doet zich het geval voor dat de schoonheidscommissie bouwplannen van een bekend architect, die reeds vele werken heeft uitgevoerd en daarbij zeer kunstzinnig is, niet wil goedkeuren. Het betreft die van den architect Kropholler — aan wien nog onlangs Dr. Berlage van groote waardeering getuigende woorden in Levende Kunst wijdde — tot den verderen bouw van een Roomsch-Katholieke kerk met toren, en een school aan den Badhuisweg te Scheveningen. Voor de voltooiing van den bouw — want reeds een gedeelte, de pastorie met den onderbouw van den toren en een kapel is gebouwd — is op 5 Maart 1917 vergunning gevraagd, met het doel in het najaar van 1917 de school reeds te kunnen openen.
De schoonheidscommissie hechtte aan de plannen geen goedkeuring. Ook na het schrijven van den architect, waarin hij erop wees, dat toch voor het eerste gedeelte van den bouw over bezwaren was heengestapt, omdat hij de overtuiging kon schenken alle oplossingen goed te hebben overwogen.
Ook een rekest aan B. en W. mocht niet met een toestemmend antwoord worden beloond.
Door een en ander is de bouw der school in duigen gevallen, wat voor den bouwheer teleurstelling en voor de bouwvakken wat minder werk beteekent. Kropholler heeft zich echter voorgenomen nog eerder den begonnen bouw door een ander te laten afmaken, dan zijn werk misvormd te zien door een gevolggeving aan de eischen van de schoonheidscommissie, welke ingaan tegen zijn opvattingen van bouwkunst.



De Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, Bond van Nederlandsche Architecten heeft het plan in het najaar een tentoonstelling te houden van volkswoningbouw. In de eerstvolgende ledenvergadering zal dit plan den leden worden voorgelegd.
Het bestuur van bovengenoemde maatschappij zal de leden in groepen uitnoodigen hun werk te exposeeren in het gebouw der maatschappij aan de Marnixstraat te Amsterdam. De bedoeling is levendiger belangstelling te wekken onder de leden voor elkanders werk en bovendien de algemeene belangstelling op bouwkunstgebied te bevorderen.



Beeldende naaldkunst.

Mejuffrouw Elis. M. Rogge schrijft ons:
In de Kunstzaal van der Linden, Rokin, Amsterdam, is op het oogenblik tentoongesteld het „œuvre” van Christien van Zeegen. ’t Zijn naaldwerken van zeer bijzonder gehalte, in hoofdzaak uitbeeldingen van visschen.
De stukken nemen in de kunst een aparte plaats in. Christien van Zeegen is niet begiftigd met teekentalent. Haar broeder, de schilder Adrianus van Zeegen, schetst op het doek de omtrekken voor haar tafreelen en zij, idealistische coloriste, bewerkt de vormen met de naald. Wat haar met teekenstift en penseel niet zou gelukt zijn, vermag zij met naald en draad te bereiken. Haar stukken geven een persoonlijke kunstuitdrukking, ze doen denken aan Japansch werk, en toch wijken ze weder daarvan af door een zuiver oorspronkelijk cachet in werkwijze, in ’t gebruik van grondstof en materiaal. Waar de Japansche naaldkunst uitbeeldt door steekrichting, en verfijnde werkwijze tot in de kleinste details, daar weet deze Nederlandsche kunstenaresse, voor het verkrijgen van het door haar gewenschte effect, te benutten de eigenschappen van haar materiaal.
Christien van Zeegen verwerkt wol en zijde. De glibberige, zilverig-gladde vischhuiden beeldt zij uit met zijde in platsteekjes, den achtergrond en de schubberig-wollige vischhuiden, met wolpluizen.
Bijna in elke vischuitdrukking zijn het de vinnen, die tot de bekoring van het geheel het meest bijdragen; ze schitteren in hunne lange, gespannen, zijden draden, ze weten de illusie van actie te geven, waardoor de visschen als voor ons leven.
Ernstige studie in het Amsterdamsche Aquarium ligt zichtbaar aan de naaldwerken ten grondslag. Er zit karakter in de stukken, dat duidt op een nauwkeurig bestudeeren van het natuurleven. Het pluimstaartvischje zwemt schier rechtstandig tusschen het zeewier omhoog, de aal kronkelt in slappe bochten pijlsnel omlaag, de schol beweegt zich waaiend voort, poon, rog en andere zeebewoners staan of hangen, luchthappend, stil onder het watar-niveau boven zee-anemonen en verdere zeegewassen.
Onder de vischtafreelen schijnen ons bijzonder geslaagd: het groote aquarium-doek, dat ook op de Rotterdamsche tentoonstelling van kunstnijverheid onlangs gehouden, zooveel succes had, en een kleiner stuk op donker blauw laken, een omlaag schietende aalachtige visch met lange, sierlijk omhoog stekende snorren, vlug van bewegen, lenig van bouw, en uiterst gevoelig van kleur en bewerking.
Ook stukken op ander gebied zijn aanwezig: een bloemtafreel in rijkdom van stralende kleuren, een mooi, zinrijk doekje „avondstemming”, waarop zoo goed de toon is getroffen van rust, en dan een parmantig, pittig haantje, een stukje dat in zijn gouden hanenveeren-kleuren de illusie geeft van den fieren haan en toch een oorspronkelijke kunstschepping blijft, ver van alle beeldend realisme.
Het werk van Christien van Zeegen heeft, naar ons voorkomt, zijn ganschen omvang nog niet bereikt. Nòg is er een zoeken, een streven merkbaar, waardoor het in diepte kan winnen. Wie echter op verschillende tentoonstellingen de ontwikkeling van deze kunstnaaldwerkster heeft gevolgd, en haar arbeid uit verschillende stadia vergelijkt, weet hoe hoog zij haar kunst reeds heeft weten op te voeren. Haar paneelen worden stukken van waarde.
Wij meenen evenwel, dat een dergelijke kunstuiting door het groote publiek beter gewaardeerd zal kunnen worden, indien zij een geheel afzonderlijke tentoonstelling vormt zonder eenige verdere kunstzinnige omgeving, zoodat alle aandacht op de naalduitbeelding kan worden geconcentreerd.



P. C. de Moor.

Men schrijft ons uit Scheveningen:
De Moor was de schilder der verbeelding, lang voor de verbeelding in de schilderkunst een zekere mode werd.
Over een schilder, die nimmer van zich deed hooren en plotseling opduikt met een vegetatie en een dierenrijk van hem zelf alleen, is men al niet meer verbaasd in dezen tijd, waarin de wil schilder te zijn volstaat om het te worden. Gesteld tegenover een figuur als de Winter is de Moor haast een conservatief. In den natijd van de Haagsche school schilderde de Moor een fantasie der Princesse de Lamballe, kort daarna een Salomé. De overgang naar een schilderijtje als: de blauwgroene danseres, No. 3 op de tentoonstelling in Esther Surrey te Scheveningen, is waarlijk gering. Een synthese van een dans, de geastraliseerde visie van een vrouwekop, een fantastisch treureiland en een fantastisch stilleven zijn inderdaad als verdere schreden te beschouwen op den weg, dien de Moor reeds van den aanvang af heeft ingeslagen. Van een gewildheid, zooveel jongeren eigen tot het moedwillig scheppen van grove effecten, in kleur of in vorm, blijkt de Moor afkeerig. Verwaarloozing van het vak onder het mom: moderne opvatting wordt eveneens door den kunstenaar versmaad. Zijn: vijver met beeldengroep is een voorbeeld van gevoelig schilderwerk. Fijn-levend is het groene licht in de beschaduwde boschplek. Het doodsche, het verstorvene van zulk schoon op een oude buitenplaats zit mede goed in de voorstelling. Een visie gelijk is het schilderij: Sociaal Probleem, waarin men „een woelende oproerige massa ziet voorbijtrekken onder de draaiende lijnen, die het bewegen en stampen ven de industrie synthetiseeren.” Het realiseeren van dit gegeven is den schilder vrijwel gelukt. Ven opstandigheid tegen de machine, die nochtans het lot van den ganschen dichter drom beheerscht, dringt uit het schilderij op den toeschouwer aan, hoe dof en weinig uitlaaiend in haat de tragische menschenstroom ook voortschrijdt. Telkens is er in de Moors werken naast werkelijkheid, fantasie. Gelukkig zich in elkaar oplossend meermalen.



Tijdschriften.

Aanbidlijk is de helderheid, de schijn,
Die niet van ’t daglicht is, noch van een lamp.
In duisternis lig ik en rust, een gloed
Komt om en voor mij; als ’k mijn hand beweeg,
Voor de opene oogen zie ik haar omtrek niet.
Er is enkel een wemelen van licht,
Dat mijn geest aan peillooze verten bindt,
In dezen zachten schijn rust ik en wacht.

Dit zijn enkele versregels uit vele belangwekkende, die Hendrik Kroon geeft in de Nieuwe Gids, waar Felix Timmermans zijn Boudewijn voortzet, Boeken weer Heloïze-verzen en ook Hélène Swarth nog liefde-verzen geeft.
Jeanne Reyneke van Stuwe biedt een opstel over de ontwikkelingsgeschiedenis van den Pierrot.



Weekbladen.

Over het behoud van de schoonheid van Nederlandsch Indië lezen we in Indië:
„Het denkbeeld is van den Landvoogd. Als gezant in Zweden had hij gelegenheid gehad in Skansen bij Stockholm te zien, hoe de levende en doode typisch Zweedsche dingen in een openluchtmuseum te toonen zijn. Een heuvellandschap van weiden en bosschen met alle Zweedsche huisvormen en huisinrichtingen, met alle karakterpunten en dieren. Een Laplandsch tentdorp, met rendieren en Lappen, een panorama met een IJszeelandschap, met een Noordelijk woud, boerderijen, waar een Zweedsche vrouw in de huiskamer kousen stopt.
Toen ZExc. aan het vele eigenaardige en schoone dacht, dat hier in Indië door de Westersche cultuur dreigt verdrongen te worden, moet hij onwillekeurig aan Skansen gedacht hebben. Zoo kreeg de heer L. van Vuuren, chef van het Encyclopaedisch Bureau, de opdracht, dit denkbeeld verder uit te werken. In overleg met verschillende instellingen zijn nu twee organisaties in ’t leven geroepen, nl. „Een vereeniging Heemschut (voor N.-I.)” en een vereeniging voor openluchtmusea, die samen er voor zullen hebben te zorgen, dat het eigenaardige en schoone van Indië zoo veel mogelijk bewaard blijft, en dat de cultuurhistorische ontwikkeling van de verschillende volksgroepen zoo getrouw mogelijk wordt weergegeven in een openluchtmuseum.
Waar Indië meer en meer een toeristenland wordt, zal ook het vreemdelingenverkeer met de nieuwe organisatie gediend zijn.”
De heer J. P. Kleiweg de Zwaan vertelt in het Weekblad van een wichelmethode der Letchineezen. Er zijn curieuze afbeeldingen bij.


Wetenschappelijke Berichten.



Grafsteenen van het geslacht Almonde in de kerk van Zuidland.

In een reeks artikelen van bevoegde hand over Zuidland, in het jaar 1914 in het Weekblad van Voorne en Putten enz. verschenen, werd gemeld, dat bij de hoofdingang der kerk twee grafsteenen lagen, wel ernstig geschonden, maar waarvan de opschriften behoorlijk leesbaar waren. Op den eersten las men: „Hier leijt begraven Jan Jansz. van Almonde, in zijn leven Secretaris van Westenrijck. Hij sterf 9 Januario Ao 1606”.
De tweede steen droeg tot opschrift: „Hier liggen begraven Marya Philips, gestorve in December 1618, ende Marya Hiole, gestorve den 30 December Ao 1628, beijde huisvrou van saliger Johan van Almonde, in sijn leven Secretaris van Westenrijck”.
Terloops zij hier opgemerkt, dat Westenrijck een andere, veel gebruikte naam voor Zuidland was.
De kinderen, gesproten uit de huwelijken (vermoedelijk slechts uit het eerste, omdat het tweede kinderloos zal geweest zijn) van den laatstgenoemden Johan van Almonde, vertrokken, op één na, naar den Briel, waar dus kwamen to wonen, Johan van Almonde (geh. met Bastiaentgen van Son), Pieter van Almonde (gehuwd met de zuster van den vermaarden zeekapitein Jacob Cleijdijck, en hoogstvermoedelijk de vader van den zeeheld Philips van Almonde) en Cornelia van Almonde (geh. met Isaäk von Son). Alleen in Zuidland bleef achter Maritgen van Almonde en huwde daar met Johan Gerards Pasquier. Van haar kinderen trekt de aandacht een zoon, die 27 Nov. 1644 gedoopt werd, en wel omdat hij den naam Philippus ontving. Ruim een maand later, 30 Dec. 1644, werd in den Briel óók een Philippus geboren, de latere admiraal Philippus van Almonde. Belangrijk waren die opschriften op de Zuidlandsche grafsteenen, dus ook omdat uit hen bleek, hoe de naam Philippus in het geslacht Almonde gekomen is.


Oeconomische en Financieele Mededeelingen.



Leening Noord-Holland.

Gedep. Staten van Noord-Holland stellen voor aan te gaan een leening von ƒ 1,596,860 tot bestrijding van uitgaven voor de electriciteitsvoorziening, met bepaling, dat de rente ten hoogste 5 pct. zal bedragen en dat ten minste elk jaar 1/50 wordt afgelost.



Naar wij vernemen, is bij de gehouden inschrijving op ƒ 500.000 6 pct. cum. pref. winst, aandeelen N. V. L. Zelander’s Electrot. en Techn. Handlesvennotschap te Amsterdam voor zoodanig bedrag ingeschreven, dat slechts circa 10 pct. kan worden toegewezen met een minimum van 1 stuk, waarbij meerdere inschrijvingen van eenzelfden persoon of firma te zamen worden genomen.



Int. Industrie en Handelsver. Rotterdam.

In de heden alhier gehouden algemeene vergadering van de Int. Industrie en Handelsvereeniging Rotterdam (opgericht 30 Mei 1917) is het jaarverslag over 1917 uitgebracht, waaraan het volgende is ontleend:
Reeds eenige maanden na hare oprichting was de maatschappij in de gelegenheid haar arbeidssfeer uit te breiden en op gunstige voorwaarden in eenige met succes werkende ondernemingen overwegend belang te verkrijgen. In verband hiermede heeft in het begin van 1918 een kapitaalsuitbreiding van ƒ 250.000 plaats gehad. De tweede storting ad 50 pct. op de uitstaande ƒ 1.500.000 gewone aandeelen heeft, in verband met de spoedige uitbreiding, nog in 1917 plaats gehad.
Het eerste vennootschappelijk boekjaar, hetwelk over 7 maanden loopt, heeft een gunstig resultaat opgeleverd.
Dank zij de groote voorraden, waarop nog intijds de hand kon worden gelegd en waarop een reserve voor eventueele prijsdaling is gemaakt, wordt vertrouwd, dat — buitengewone gebeurtenissen voorbehouden — ook het jaar 1918 niet ongunstig zal zijn.
Balans: Activa: Kassa ƒ 755.134, voorraden ƒ 1.529.565, diverse debiteuren ƒ 1.260.273, deelneming in andere ondernemingen ƒ 708.322, oprichtingskosten ƒ 47.500 (oprichtingsbedrag ƒ 72.583, waarop afgeschreven ƒ 25.033), totaal ƒ 4.300845.
Passiva: Aandeelen-kapitaal ƒ 3000.000, reserve voor diverse belangem en belastingen ƒ 185.050, diverse crediteuren ƒ 670.036, winst ƒ 445.803, totaal ƒ 4.300.915.
Winstverdeeling: Reserve voor het Statuaire Reserve fonds ƒ 50.000. Per 2 Januari werd als interim dividend op de 5 pct. cum. pref. winstd. aand. 3 pct., ƒ 45.000, uitgekeerd. Volgens statuten komt aan oprichtersbewijzen, directie en commissarissen ƒ 91.283. Aan houders van gew. aand. wordt 16 pct. uitgekeerd, waardoor aan de cum. pref. winst. aand. nog [onleesbaar]a 1 pct. dividend ten deel valt, terwijl ƒ 4.526 op nieuwe rekening overgaat.



Rotterdamsche Metaalwarenfabriek.

Aan de algemeene vergadering der N. V. Rotterdamsche Metaalwarenfabriek v/h Anton Claassen en van Ploeg en Ziekenoppasser zal worden voorgesteld het dividend over 1917 te bepalen op 5 pct. (evenals v. j.).



{{c|intsleepdienstmij ##

Int. Sleepdienst Mij.

In de heden gehouden algemeene vergadering van aandeelhouders der Internationale Sleepdienst-Mij. alhier is over het afgeloopen boekjaar 1917/18 het dividend bepaald oop 20 pct. (v. j. 10 pct.)



Javaasche Bank.

Blijkene gisteren ontvangen telegrafische mededeeling bedroeg volgens den weekstaat van de Javasche Bank per 15 Juni 1918 in ronde honderdduizendtallen: het beschikbaar metaalsaldo ƒ 64,900,000; het totaal der obligo’s ƒ 257,800,000; het totaal der uitzettingen ƒ 180,400,000.



Ned.-Ind. Landbouw Mij.

Aan het verslag van de Nederlandsch-Indische Landbouw-Maatschappij, uit te brengen in de algemeene vergadering van aandeelhouders op 28 Juni, ontleenen wij:
Wegens de slechte postverbinding nog niet in het bezit van alle gegevens, bonoodigd voor de samenstelling van een jaarverslag, in den vorm zooals gewoonlijk geschiedde, moest de directie zich voorloopig bepalen tot een korte mededeeling omtrent de uitkomsten van het bedrijf.
De oogst der suikerfabrieken was in het afgeloopen jaar zeer goed; de eigen ondernemingen produceerden in totaal circa 1,448,600 pikols suiker of 13539 pikols per bouw, tegen 1184 pikols in het vorige jaar. Van het op elvering verkochte product werden 201,315 pikols superieure suiker en 161,466 pikols hoofdsuiker No. 16 door koopers ontvangen en betaald, tot middenprijzen van resp. ƒ 14.31 en ƒ 12.63 per pikol.
Toen de bekende moeilijkheden, ontstaan door het gebrek aan scheepsruimte en daarmede verband houdende daling der marktwaarde, aanleiding gaven tot de oprichting van de Javasuiker-Vereeniging, bracht de maatschappij van haar onverkochte suiker 740,254 picols superieur en 333,083 pikols No. 16 bij deze vereeniging in; circa 12,000 pikols product bestond uit melaase-, zak- of afvalsuiker en uit 3500 pikols superieure hoofdsuiker, voor een der koopers gereserveerd.
Het aandeel der Nederlandsch-Indische Landbouw-Maatschappij in de verkoopen der Java Suiker Vereeniging, die tot ultimo December 1917 plaats vonden, bedroeg 107,484 pikols superieur en 174,540 pikols No. 16, gemiddeld opbrengende ƒ 10.90 en ƒ 8.83 per pikol.
Op einde van het jaar bleven dus 632,770 pikols superieur en 138,543 pikols No. 16 als onverkocht te beschouwen; de waarde werd op de balans aangenomen voor ƒ 6 en ƒ 5 per pikol. Volgens telegrafische berichten zijn hiervan in de maanden Januari tot en met April 1918 verkocht 171,770 pikols superieur en 41,540 pikols hoofdsuiker No. 16 tot een doorsneeprijs van ƒ 9.38 voor superieur en van ƒ 8.13 voor de andere soort.
De te vermalen aanplant heeft een uitgestrektheid van 10,621 bouws; de stand van het gewas is niet onbevredigend.
Uit den nieuwen oogst werden verkocht: 112,500 pikols superieure hoofdsuiker à ƒ 9.45. 2500 pikols superieure stroopsuiker à ƒ 7, 140,[onleesbaar] pikols hoofdsuiker No. 16 à ƒ 8.
Na aftrek van een geraamde som voor mogelijk verschuldigde oorlogswinstbelasting, werd de gezamenlijke winst der eigen suiker-ondernemingen berekend op ƒ 2,287,100, tegen ƒ 5,879,782 in 1916.
De commissie-rekening gaf in Indië en Nederland te zamen een bate van ongeveer ƒ 398,000, tegen ƒ 441,864 in het vorige jaar; de intrestposten bedroegen in totaal circa ƒ 1,244,000. De rente van het reservefonds werd afgeschreven op de boekwaarde der effecten, waarin dit fonds is belegd.
De reserve tegen koersverlies op effecten bleef onveranderd, evenals die voor vernieuwingen en verbeteringen eigen fabrieken groot ƒ 1,500,000, terwijl de reserve voor buitengewone tijdsomstandigheden in totaal word gebracht op ƒ 2,200,000; hiervan zal na betaling van oorlogswinstbelasting over 1916 en 1917 ruim ƒ 500,000 beschikbaar blijven voor andere doeleinden.
De hooge post „diverse debiteuren” op de balans voorkomende, vindt zijn oorzaak in geopende credieten voor aankoop van Chilisalpeter; onder de onkosten op de winst- en verliesrekening is begrepen een bijdrage van ƒ 100,000 aan het Koninklijk Instituut voor Hooger Technisch Onderwijs in Nederlandsch-Indië.
Omtrent het bedrijf der Nederlandsch Indische Spiritus Maatschappij, dat in hooge mate onder den invloed stond van het gebrek aan scheepsruimte en emballage-materiaal, zullen bizonderheden later volen.
De winst- en verliesrekening sluit met een winstsaldo van ƒ 2,548,301.
Overeenkomstig artikel 32 der statuten kan hiervan voor aandeelhouders beschikbaar worden gesteld ƒ 1,960,000, zijnde het reeds gemelde divident van 16½ pct. van het uitgegeven kapitaal, ƒ 383,310, voor houders van bewijzen van deelgerechtigheid of ƒ 42.59 per bewijs en ƒ 153,330 voor tantièmes, waarna een onverdeeld saldo overblijft van ƒ 31,661 op nieuwe rekeningen over te brengen.
Balans: Debet: aandeelen in portefeuille ƒ 3,000,000 (als v. j.), vertegenwoordiger te Soerabaja, kapitaalrekening ƒ 7,000,000 (als v. j.), vertegenwoordiger te Soerabaja, rekening-courant ƒ 5,992,521 (ƒ 6,215,790), kas en kassiers ƒ 465,951 (ƒ 2,827,669), effecten ƒ 8,327,907 (ƒ 3,123,569), aandeelen Nederl.-Indische Spiritus Maatschappij, nominaal ƒ 1,500,000, ƒ 300,000 (als v. j.), belegd reservefonds ƒ 2,923,459 (ƒ 3,089,146), id. assurantiefond ƒ 535,192 (ƒ 505,759), id. pensioen- en onderstandsfonds voor Europeesch personeel ƒ 442,493 (ƒ 266,500), diverse debiteuren ƒ 1,129,999 (ƒ 102,940). Credit: kapitaal ƒ 15,900,000 (als v. j.), reservefonds ƒ 3,500,000 (als v. j.), assurantiefonds ƒ 774,445 (ƒ 695,212), pensioen- en onderstandsfonds voor Europeesch personeel ƒ 461,425 (ƒ 483,080), bewijzen van deelgerechtigheid ƒ 64,267 (ƒ 47,921), diverse crediteuren ƒ 14,063 (ƒ 14,342), reserve v. buitengewone tijdsomstandigheden ƒ 2,000,000 (ƒ 1,260,000), reserve tegen koersverlies op effecten ƒ 500,000 (als v. j.), reserve voorr te bbetalen inkomstenbelasting ƒ 55,000 (ƒ 120,000) en winst- en verliesrekening ƒ 2,548,901 (ƒ 4,810,900). Totaal ƒ 25,117,523.



Ned. Spaarkas.

Aan het jaarverslag der N. V. De Nederlandsche Spaarkas te Amsterdam is het volgende ontleend:
Sedert haar oprichting in 1903 zijn ongeveer 43,000 inschrijvingen afgesloten. Daarvan 13,000 van N. O.-Indië. Het totaal bedrag, waarvoor thans is ingeschreven, bedraagt ongeveer ƒ 13,000,000.
Met de inschrijving in de thans openstaande Spaarkas 1917 gaat het naar wenseh. Tot 28 Mei ll. zijn reeds 4820 inschrijvingen ontvangen, terwijl van die in N. O. I. na 15 Februari nog geen bericht is ontvangen.
Het totaal-bezit van alle spaarkassen per 31 December 1917 waarbij de effecten zijn berekend tegen den aankoopkoers, exclusief loopende rente, vertegenwoordigt een waarde van ƒ 3,700,727.



Uit Londen.

Onze Londensche correspondent seinde d.d. gisteren:
Consols 56. De oorlogsleeningen 9313/14. Binnenlandsche sporen vast. Inc. Bonds Underground 77½. Buitenlandsche staatsfondsen vast, vooral voor 5 % Russen op 49 en voor 4½ % Russen op 40.
5 % Mexico 57.
Fransche leening 77½, Brazilianen 86½. Buitenlandsche sporen lusteloos. Grand Trunk 11⅞. Central Argentino 59½. Leopoldina 87¾, Mexican Rails vast, de eerste proef 53, de tweede proef 32½.
Zuid-Afrikaansche mijnwaarden prijshoudend. Modderfontein 23[onleesbaar]. Chartered 15 sh. 9. De Beers 14½.
Russische mijnen vast.
De tinprijs stelde zich op £ 831.10.
Rubbers prijshoudend. Linggi 24 sh. 8. De rubberprijs was 2 sh. 2½.
Oliewaarden vsst. Shell £ 6 15/16, North Canaeasian 17 sh. Oeral, Caspian 16 sh. 3, Russian General 15 sh., Burmah 7 15/16.
In de afgeloopen week werden aan oorlogsobligaties verkocht: £ 20,215,097.



Voor de Stuttgarter Lebensversicherungsbank A.-G. (Alte Stuttgarter) is het jaar 1917 weer zeer gunstig geweest. Gesloten werden 6360 (4407) nieuwe verzekeringen, terwijl het verrekerde bedrag steeg met M. 61,700,469 (M. 42,341,490). Het aantal polissen beliep einde des jaars 170,123 (169,797), het verzekerde bedrag M. 1,194,710,481 (M. 1,171,614,563). In de oorlogsjaren 1914—1917 is het vermogen der bank toegenomen met 95 millioen mark en bedraagt thana M. 523,504,420, waaronder begrepen is een extra-reserve van M. 77½ millioen. Gemaakt werd een winst van M. 18,563,255.



Bij de Oostenrijksche Postspaarbank is in Mei in 162,088 posten ingelegd K. [onleesbaar] (Januari—Mei in 953,104 posten K. 93,478,956), in [onleesbaar] posten terugbetaald K. 11,854,444 (Januari—Mei in 467,801 posten K. 52,899,976). Het tegoed der inleggers steeg daardoor tot K. 327,181,707. Het aantal inleggars vermeerderde met 6875 (Januari—Mei met 44,528) en beloopt 2,540,112.
In het chèqueverkeer werd in 3,884,315 postan gestort K. 4,764,572,007 (Jan.—Mei in 20,267,443 posten K. 23,396,864,274), in 2,024,774, posten uitbetaald K. 4,793,747,985 (Januari—Mei in 10,222,471 posten K. 23,425,995,954). Het tegoed der deelnemers bedroeg daardoor einde Mei K. 2,114,958,814. Het aantal deelnemers steeg met 967 (Januari—Mei met 4894) tot 155,184, waarvan 152,592 ook deelnemen aan het [onleesbaar]ringverkeer.
Het aantal bezitters van renteboekjes vermeerderde in Mei met 353 en bedraagt thans 632,[onleesbaar], de staatsschuld op deze wijze ingeschreven en bij de postspaarbank in bewaring vermeerderde met K. 83,190,623 en beloopt K. 1,862,156,586. Bovendien werd voor inleggers gekocht en aan hen afgezonden staatsschuld tot een bedrag van K. 7,588,233.



De Oostenrijksche Spaarbanken, welke voor de 8e oorlogsleening in vooruitbetaling reeds een tolaalsom van een 170 millioen kronen op een oostspaarbankboekje gestort hadden, nemen weer krachtig deel aan de inschrijving. De Tiroler Boerenspaarbank schreef in voor 10 millioen, die te Baden voor 6 millioen, te Lan voor 5.6 millioen, te Währing voor 4 millioen. Kirchberg 3.6 millioen, St. Pölter, Ravelsbach, Mödling, Poysdorf elk 3 millioen, Langenlois, Haugsdorf, Tullu elk 2 millioen enz.



(R.A.) BEURS VAN NEW-YORK, 16 JUNI.

De geldmarkt was heden vast.
De fondsenmarkt opende vast, ondervond eene reactie, maar herstelde spoedig tengevolge van levendige aankoopen. Later fluctueerde de markt en sloot onregelmatig.
Koperwaarden en motorfabrieken hadden de leiding bij de rijzing, maar aanbod van Steels en specialties veroorzaakten eene reactie. Daarna volgden weder levendige aankoopen naar aanleiding vsn verdere bemoedigende berichten uit het buitenland, maar op het laatst fluctueerde de markt.
De omzet bestond uit 560,000 aandeelen.

25 Juni 24 Juni 22 Juni 21 Juni
Beleeningen 4¾.5— 3½,—4— nomin. 31½-3¼
Wissel op Londen cab.transl. 4.76.43 4.76.43 4.76.45 4.76.45
„ „ „ 60 d. zicht 4.72.50 4.72.50 4.72.50 4.72.50
„ „ Parijs zicht 5.71⅓ 5.71⅓ 5.71⅓ 5.71⅓
„ „ Belijn nom. nom. nom. nom.
Zilver 92⅓ 99⅓ 99⅓ 97⅓
FONDSEN.
Amerika 2 pct. obligatiën 99— 99— 98¼ 98¼
Atch. T.&S.F. 4 % conv. obl. — — — — 93—[1] ——[1]
„ „ „ „ „ gewone aand. 85— 85¾ —— 85¼
„ „ „ „ „ Mortgb. 4 % 80— 81— 81— 81—
„ „ „ „ „ pref. aand. 83½ 83½ 82½ 82½
Amer. Car and Foundry gew. 81— 81¼ 80¾ 80¼
Baltimore & Ohio „ 55— 54¾ 54¾ 54¾
Canadian Pacific „ 147½ 147— 146½ 146—
Chesapeake & Ohio „ 56¼ 56¼ 56¼ 56½
Chicago & North West „ 92— 92— 92¾ 92¾
Chic. Milw. & St. Paul „ 43¼ 43½ 43¼ 43¼
Chic. Rock Isl. nieuwe „ 23— 22¾ 23¼ 23—
Amsr. Smelt. & Ref. Co. „ 78— 78½ 77— 76½
Bethlehem Steel Corp. „ 86¾ 85½ 84— 83½
Denver & Rio Grande „ 4— 4— 4—
Erie Railway 15½ 15½ 15— 15¾
„ „ 1e pref. 32½ 32¾ 33½ 33½
„ „ 2e „ 22½ 22½ 23½ 22½
„ „ Gen. Lian 54— 54— 54½ 54—
Illinois Central gew. 97— 96½ 96½ 96½
Kansa City Southern „ 15¼ 15— 15— 18¼
„ „ „ pref, 50— 52— 52— 52—
Louisville & Nashville gew. 116— 116— 115¾ 115¼
Nation. Railw. of Mex. 1e pref. 18—[1] 18—[1] 19—[1] 19—[1]
„ „ „ „ 2e „ 5—[1] 5—[1] 4—5 4—5
Miso. Kans. & Tex. gew.
„ „ „ „ 2e h.g.-obl. 31— 31— 31½ 31½
Missouri Pacific gew. 23½ 23½ 24— 23½
N.-Y. Centr. & Hudson „ 72¼ 72½ 72½ 72½
Ontario & Western „ 21— 21— 20½ 20¼
Northern Pacific „ 87— 87½ 86¼ 87—
Norf. & Western „ 103½ 103½ 103½ 103—
„ „ „ 4 % conv. obl. — — — — — — — —
Pennsylvania gew. 43½ 43½ 43½ 43½
Philadelphia & Reading „ 92— 91½ 91½ 90½
„ „ „ 1e pref. 37— 37— 37½ 37—
Great Northern „ 90¼ 90— 90— 90—
Texas & Pacific gew. 16— 16— 18— 18—
Southern Pacific „ 83½ 83— 84— 84—
Southern Railway „ 24¼ 24¼ 21¾ 24¾
„ „ pref. 62¼ 62— 62½ 62½
Union Pacific „ 122¼ 122½ 122½ 122½
„ „ 4 % obl. 84— 84½ 84½ 84½
Wabash St. Louis & Pac. gew. 11— 10½ 10¾
„ „ „ „ „ pref. 42¾ 42½ 42½ 42¼
Anaconda Copper nieuwe 65½ 65½ 64½ 64¾
U.S. Steel Corp. gew. 108½ 108½ 107½ 105½
„ „ „ pref. 111 ½ 111¼ 111¾ 111¾
„ „ „ 5 % 2e h.-obl. 97½ 97¼ 97½ 97½
American Beet Sugar gew. 68⅞ 68½ 68½ 69—
American Can Co. „ 46⅞ 47⅛ 46⅛ 46¾
General Cigar Company 52— 52— 51— 51½
Amer. Hide & Leather pref. 81— 76½ 77— 76—
Amer. Telephone & Tel. gew. 95¼ 96¼ 97— 97¼
Am. Telephone 4 % conv. obl. 96—[1] 96— 86⅞[1] 86⅞[1]
Intercont. Rubber gew. 8— 8— 8— 8—
Intern. Merc. Marine „ 28¼ 28— 28— 28⅛
Int. Merc. Marine pref. A. 103⅝ 102¾ 102¼ 102⅞
Intern. Merc. Marine Obl. 4½ 98— 98— 97¾ 97½
Pittsburg Coal. Aandeelen 51½ 53— 52⅜ 53¼
Central Leather „ 70¼ 68⅛ 67½ 67¼
Interborough Metropol. pref. 37¼ 37½ 37½ 36½
„ „ gew. 7⅛ 7⅛ 7⅛
Studebaker Corporation „ 45¾ 44¾ 44¼ 45—
Gulf States Steel gew. 84— 84— 84— 86—
Gulf States Steel pref. — — 102½[1] 96— 96—
Montreal Dom. St. Corp. „ — — — — — — — —
  1. 1,00 1,01 1,02 1,03 1,04 1,05 1,06 1,07 1,08 1,09 1,10 1,11 laten. (ex rechten.

Visscherij.


Men schrijft ons:
Op zeer enkele uitzonderingen na waren de uitkomsten der zalmvisscherij op al onze rivieren niet ongunstig. In het vischwater der beneden-Waal, een gedeelte der beneden-Maas en der Merwede bedroeg het aantal zomerzalmen, dat bemachtigd werd, 188 stuks tegen 239 stuks in de week, die voorafging. Op de boven-Waal daarentegen blijven de resultaten van het bedrijf al sinds eenige maanden buitengewoon onbevredigend. Zoo werden in het geheel traject van Nijmegen af tot Keeken aan den beneden-Rijn in de laatste 14 dagen slechts 4 zalmen buitgemaakt, die evenwel groot van stuk waren en als gewoonlijk voor Duitsche rekening werden opgekocht. In tegenstelling met vorige jaren blijven de prijzen van alle zalmen tengevolge van toenemende vraag ten behoeve van de rookerijen voor dezen tijd van ’t seizoen zeer hoog. Kleine zomerzalmen die een gewicht hebben beneden de 16 pond, konden op alle markten opbrengen van f 2.20 tot 3.20; groote exemplaren liepen op tot f 3.45 per pond. De besomming aan andere riviervisch is tot nog toe minder loonend; vooral zeelt wordt in geringe hoeveelheid gevangen, daar deze vischsoort zich door de aanhoudend koude nachten weinig laat zien. Op de beneden- en midden-Waal was de vangst dan ook van geringe beteekenis. Alleen bij Nijmegen en hoogerop hadden de meeste beroepsvisschers minder reden tot klagen. In dat uitgestrekte traject hadden ze het geluk in 2 weken tijds ongeveer 1000 pond snoek, brasem, bliek, baars en voorn, te bemachtigen, welke aanzienlijke hoeveelheid visch zeer hooge prijzen opbracht. Met de elftvangst is het thans gedaan. De totale vangst: op de beneden-rivieren be[onleesbaar] uit eenige elften en ruim 500 finten. In vergelijking met vroegere jaren werden er zeer weinig steuren gevangen. De palingvisscherij op de Maas en de Waal levert aan de vele schokkervisschers nog geringe resultaten op. In de binnenwateren werd wel druk gevischt, met alle soorten vischtuig, doch de opbrengst was beneden het middelmatige. Dunne aal brecht op 30 à 40 cent, dunne paling beneden één pond 35 à 50 cent, dikke paling van één pond en zwaarder f 1.55 à f 1.80, snoek en brasem 40 à 50 cents, baars 20 à 25 cent, [onleesbaar] 30 à 50 cent, bliek 18 à 25 cent, voorn 10 à 15 cent per pond, elft f 5 à 6, finten 50 à 75 ct. per stuk.



Heden werden aan de Vischmarkt alhier van hier en [onleesbaar] aangevoerd [onleesbaar].
De prijzen waren [onleesbaar] f [onleesbaar] per stuk.
Groote schol f [onleesbaar]; [onleesbaar] schelvisch f [onleesbaar].



ENKHUIZEN, 25 Juni. Heden zijn hier verscheidene [onleesbaar] uit andere vischersplaatsen aangekomen [onleesbaar] uit IJmuiden — om aan de [onleesbaar]visscherij [onleesbaar] ([onleesbaar] stuks) [onleesbaar] heden f [onleesbaar] per [onleesbaar]. [onleesbaar] vangst [onleesbaar].
[onleesbaar] a/ZEE, 25 Juni. [onleesbaar] zijn [onleesbaar] haringvisscherij [onleesbaar]. De vaartuigen [onleesbaar] aan de N.V. [onleesbaar] Jr.
KRALINGSCHEVEER, [onleesbaar]. Heden waren ter [onleesbaar] 30 groote zomerzalmen van [onleesbaar] kleine id. van f 2—2.70 per ½ K.G.
VOLENDAM, [onleesbaar] Juni. Heden [onleesbaar] alhier aangevoerd [onleesbaar] stuks ansjovis. Prijs f [onleesbaar] per 1000.