Pagina:Noodlot.djvu/147

Deze pagina is gevalideerd
146

zachten glimlach, waarin eene hopelooze berusting was, zonder aanstellerij, flink en eenvoudig.

— Neem het mij daarom niet kwalijk, dat ik je aanspreek en laat me je vragen, of je me vergeven wilt, als ik je eens gekrenkt heb, en of je voortaan eene zachtere herinnering aan me wilt bewaren.

— Eve, Eve! stamelde hij. Jij mij vergeving vragen? Ik was het, ik was het, die...

— O neen! hernam zij zeer zacht. Je bent het vergeten. Het was ik... Vergeef je het me?

Zij stak nu zelve haar hand eenvoudig uit en hij drukte die, met een grooten snik, die klokte in zijne keel.

— Dank je; zoo is het goed, ging zij voort. Ik heb ongelijk gehad, waarom zoû ik het niet bekennen? Ik beken het gulweg. Wil je papa niet eens komen opzoeken: wij logeeren in het Hôtel Garni. Heb je nu plannen? Ga anders met me meê. Het zal papa plezier doen.

— Goed, goed, stamelde hij, nu oploopend naast haar.

— Maar ontroof ik je aan niemand? Misschien wacht iemand je. Je bent misschien in dien tijd... getrouwd.

Zij dwong zich hem geheel en al aan te zien, met haar zachten glimlach: eene bleeke lieftalligheid, die droef-liefjes om hare lippen zweemde, en hare stem was zacht blank, zonder veel belangstelling. Maar hij schrikte van hare woorden, omdat ze iets bevatteden, dat nooit in hem was geweest: eene exotische gedachte, en die