alles niet meer en ik voelde me toen zoo alleen, en zoo gebroken. Ik had toen maar willen doodgaan, o Eve, Eve!
— Je hadt dus berouw! En je kwam niet bij me?
— Neen!
— God, waarom niet?
— Ik heb willen komen!
— Waarom heb je het dan niet gedaan?
Weêr dacht hij even na, weêr suf.
— O ja: nu geloof ik, dat ik het weet! sprak hij langzaam. Ik woû naar je toe gaan en toen zei Bertie...
— Wàt zei Bertie?
— Dat hij het misselijk van me zoû vinden als ik ging, laf, laag en misselijk.
— Waarom?
— Omdat je me niet vertrouwd hadt.
— En toen?
— Toen... toen gaf ik hem gelijk en ben ik niet gekomen.
Zij wierp zich woest op eene bank, brekend onder hare smart, die steeds in haar snikte en snikte.
— Dus omdat Bertie zei...! kreet zij verwijtend.
— Ja, alleen om hem! sprak hij dof! O God, alleen om hem...
Zij zwegen. Toen richtte Eve zich op en zij rilde. Haar gelaat was wit, als zonder bloed, hare oogen staarden als met krankzinnige blikken van verweerd glas.
— O Frank! riep zij. Frank, ik word zoo bang! Daar komt het!
— Wat is er? vroeg hij, zacht verschrikt...
— Ik voel het over me heen komen! kermde