Pagina:Noodlot.djvu/187

Deze pagina is gevalideerd

186

ter geworden. Hij maakte zich langzaam van haar los, haar steunend, daar hij voelde, dat zij wankelde in hare overspanning van kracht en moed tot eene daad. Bleek tuurde zij even met hare holle, grijze oogen naar buiten, naar het weêr, en zij rilde. Hij voerde haar terug naar de bank, deed haar zitten, knielde voor haar, haar liefhebbend als nooit, hartstochtelijk.

— Eve! fluisterde hij.

— O, kijk die wolken! krijschte zij. Het gaat stortregenen.

— Ja, fluisterde hij weêr; maar wat kan het ons schelen: ik hoû van je!

— Ik kan niet tegen dat weêr! kermde zij. Het maakt me benauwd en bang, o het maakt me zoo bang! Bescherm me, bescherm me, Frank, kom hier...

Zij trok hem tot zich op de bank, knoopte zijne jas open en drukte zich tegen hem aan.

— Ik ben bang, Frank, bescherm me, sla je jas om me heen, o God, laat het niet weêr over me heen komen, ik bid u God, laat het niet weêr komen!

Ze bad, dat ze niet weêr mocht aanrollen, die hallucinatie van donder. En zij sloeg om zijn lichaam hare beide armen, zich tegen hem dringend, als wilde zij in hem kruipen. Zoo bleef ze lang en hij wilde haar juist innig vast aan zich klemmen, toen zij murmelde, hare vingers wriemelend in zijn vest:

— Wat is dat, wat heb je hier?

— Wat? vroeg hij, verschrikt.

— Hier in je vestjeszak?