57
kalm, rustig, groot, bijna practisch en huiselijk, zonder de minste romantiek; eene liefde, niet blind voor Franks gebreken, maar hem liefhebbend òm die fouten, zooals eene moeder haar ondeugend kind bemint. Zij zag zijne indolentie bij elke wilsinspanning, zijne vage weifeling bij elk besluit, zijn slingeren tusschen dit en tusschen dat, en zij verheelde zich niet die zwakte, maar juist die zwakte was haar een lief contrast met het koel practische, nuchter vriendelijke van papa, papa, die haar wel bedierf, maar toch nooit zoo ver als zijzelve wel wilde. Dan was er nog een contrast, en dit behaagde haar het meeste, dit deed haar het meeste liefhebben, dit had haar geheele hart gevuld met eene bekoring, die passie was geworden: een contrast in Frank zelven, het contrast van de zwakke weifeling zijns karakters en den forschen bouw zijner gestalte. Zij vond er, vrouw die ze was, iets aanbiddelijks in, dat die mooie sterke jongen, met zijne breede borst en breede schouders, met zijn krachtigen donkerblonden kop op den stevigen nek, die man, wiens lichtheid en beslistheid van gebaren, van iets te verzetten of aan te raken, eene zeer geoefende lichaamskracht verrieden, dat die zelfde man zoo zwak was in zijne wilsuitingen en flauw in zijne handelingen. Was zij alleen en dacht zij er over na, dan moest zij er om glimlachen en de tranen kwamen er haar van in de oogen, tranen van zacht geluk, want zij was er zacht gelukkig om, om dat contrast. Het was wel vreemd, dacht ze. En ze begreep het niet; het was een raadsel voor haar, maar ze zocht het niet op te lossen, want