Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/118

Deze pagina is gevalideerd
104
EEN AVOND IN DE KEUKEN

en scheen te weerlichten in de boomtoppen, en de stalknaap dreigde elk oogenblik van achter de slede weggeslingerd te worden. Zoo kwam de predikant bij de stervende vrouw aan." —

»Neen, de drommel hale mij, als ik begrijp, hoe 't met de koe moet gaan," zeide Mari, de melkmeid, die met eene nap binnenkwam, »ze zal stellig nog doodhongeren; zie eens, vrouw, hoe weinig melk ze geeft."

»Maar dan moet-je meer hooi uit de schuur halen, Mari," zei de vrouw des huizes.

»Ja wel!" antwoordde Mari, »als ik in de schuur kom, vliegen de knechts om mij heen als wilde ganzen."

»Ik zal je een' goeden raad geven, Mari," zei een der jongens met een guitig gezicht, »je moet roompap koken en die donderdagavonds in de schuur zetten, dan zal de nikker je wel helpen, terwijl de knechts slapen."

»Als er hier maar een was, dan deed ik 't zeker," antwoordde de melkmeid trouwhartig; »maar hier op de hoeve is geen enkele nikker te vinden, omdat men er niet aan gelooft; neen, op Naes, bij den kapitein, daar was een nikker!"

»Hoe weet je dat, Mari?" vroeg de meesteres. »Heb- je hem gezien?"

»Of ik hem gezien heb? Wel wis en zeker heb ik," antwoordde Mari.

»O, vertel dat eens, vertel ons dat!" riepen de jongens.

»Zooals ge wilt," zei de melkmeid en begon:

»In den tijd, dat ik bij den kapitein diende, zei de stalknecht op zekeren vrijdagavond tot mij:

»Wil-je wel zoo goed zijn, van avond de paarden voor mij te voederen, Mari? Dan zal ik je ook helpen, als je mij noodig hebt."