Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/132

Deze pagina is gevalideerd
118
DE BEWONERS VAN LUNDE.

Toen wij een eind weegs de »Odden" voorbij waren, kreeg het paard den inval op een’ heuvel te blijven staan. Bijna recht voor ons uit lag de kerk van Biri op eenigen afstand, en ter linkerzijde verder op lag op eene hoogte eene hoeve, met een’ donkeren bergtop op den achtergrond. Ik herinnerde mij den naam dier hoeve niet en vroeg er naar.

»Dat is Lunde," zeide de voerman. »’t Is zonderling, dat gij, die hier zoo goed bekend zijt, dit niet weet. Ge hebt toch zeker hooren spreken van »Lunde-bloed en Lunde-dol," dat zijn welbekende woorden hier in Biri."

Neen, ik kende ze niet en vroeg hem de verklaring daarvan, die hij aanstonds bereid was mij te geven.

»Op Lunde heeft altijd een vreemd slag van volk gehuisd; men zegt, dat de Huldren daar gewoond hebben, en geheel anders dan gewone menschen waren zij zeker; daarom spreekt men nog van »Lunde-bloed" en »Lunde-streken."

»Eens woonde er eene oude vrouw op de hoeve, die Aase heette. Terwijl zij in ’t kraambed lag, was zij op eens verdwenen, en een eikenblok lag op hare plaats. Sedert dien tijd pleegt men hier een mes boven de deur te steken, wanneer eene vrouw in arbeid gaat, opdat ze niet betooverd worde. De aardgeesten hadden haar weggevoerd, en ’t was niet de eerste maal, dat zij haar hadden vervolgd; reeds in hare bruidsdagen hadden zij haar met ’t hoofd voorover in een watervat gedompeld, maar er waren toen verscheiden menschen op ’t erf en zoo werd ze dadelijk gered. En terwijl ze er uit werd gehaald, hoorde men eene stem op den heuvel bij ’t kookhuis, dat ’t kwam, wijl ze geen’ trouwring aan den vinger had. Sinds dien tijd draagt ook ’t armste meisje, dat een’ vrijer heeft, een’ trouwring.